14.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 367/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland) op 16 september 2013 — F. Faber tegen Autobedrijf Hazet Ochten BV

(Zaak C-497/13)

2013/C 367/37

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: F. Faber

Verweerster: Autobedrijf Hazet Ochten BV

Prejudiciële vragen

1)

Is de nationale rechter, hetzij op grond van het effectiviteitsbeginsel, hetzij op grond van het met richtlijn 1999/44 (1) beoogde hoge niveau van consumentenbescherming binnen de Unie hetzij op grond van andere bepalingen of normen van Unierecht verplicht ambtshalve te onderzoeken of de koper bij een overeenkomst (een) consument in de zin van artikel 1, lid 2, sub a, van richtlijn 1999/44 is?

2)

Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, geldt dit ook indien het procesdossier geen (of onvoldoende of tegenstrijdige) feitelijke informatie bevat om de hoedanigheid van de koper te kunnen vaststellen?

3)

Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, geldt dit ook voor een procedure in hoger beroep, waarin de koper geen grieven heeft gericht tegen het vonnis van de rechter in eerste aanleg, voor zover in dat vonnis dat (ambtshalve) onderzoek niet is verricht, en daarin de vraag of de koper als een consument kan worden aangemerkt uitdrukkelijk in het midden is gelaten?

4)

Moet (artikel 5 van) richtlijn 1999/44 worden beschouwd als een norm die gelijkwaardig is aan de nationale regels die in de interne rechtsorde als regels van openbare orde gelden?

5)

Verzetten het effectiviteitsbeginsel, dan wel het met richtlijn 1999/44 beoogde hoge niveau van consumentenbescherming binnen de Unie, dan wel andere bepalingen of normen van Unierecht zich tegen het Nederlandse recht ten aanzien van stelplicht en bewijslast van de consument-koper met betrekking tot de plicht tot (tijdige) kennisgeving van het veronderstelde gebrek van een afgeleverd goed aan de verkoper?

6)

Verzetten het effectiviteitsbeginsel, dan wel het met richtlijn 1999/44 beoogde hoge niveau van consumentenbescherming binnen de Unie, dan wel andere bepalingen of normen van Unierecht zich tegen het Nederlandse recht ten aanzien van stelplicht en bewijslast van de consument-koper dat het goed non-conform is en dat deze non-conformiteit zich binnen zes maanden na aflevering heeft geopenbaard? Wat betekenen de woorden „Manifesteert zich een gebrek aan overeenstemming” in artikel 5, lid 3, van richtlijn 1999/44 en met name: in welke mate moet de consument-koper feiten en omstandigheden stellen die (de oorzaak van) de non-conformiteit betreffen? Is daarvoor voldoende dat de consument-koper stelt en bij gemotiveerde betwisting bewijst dat het gekochte niet (goed) functioneert of dient hij ook te stellen en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen welk gebrek aan het verkochte dit niet (goed) functioneren veroorzaakt (heeft)?

7)

Speelt bij de beantwoording van de voorafgaande vragen nog een rol dat Faber zich in deze procedure in beide instanties heeft laten bijstaan door een advocaat?


(1)  Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (PB L 171, blz. 12).