10.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 233/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 11 juni 2013 — X

(Zaak C-318/13)

2013/C 233/06

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: X

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7/EEG (1) (betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid) aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regel op basis waarvan het verschil in levensverwachting tussen vrouwen en mannen als actuarieel criterium wordt betrokken bij de berekening van een wettelijke socialezekerheidsuitkering ter zake van een bedrijfsongeval, wanneer het gebruik van dit criterium ertoe leidt dat de uitkering in de vorm van een eenmalige vergoeding die aan een man betaald wordt, lager uitvalt dan de uitkering die een vrouw van dezelfde leeftijd zou ontvangen, die voor het overige in dezelfde omstandigheden verkeert?

2)

Bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag, is in deze zaak sprake van een voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht als voorwaarde voor aansprakelijkheid van de lidstaat, met name wanneer in aanmerking wordt genomen dat:

het Hof zich in zijn rechtspraak niet uitdrukkelijk heeft uitgesproken over de vraag of seksegerelateerde factoren in aanmerking kunnen worden genomen bij de vaststelling van uitkeringen van wettelijke socialezekerheidsstelsels die binnen de werkingssfeer van richtlijn 79/7 vallen;

het Hof in het arrest Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop e.a. (C-236/09) artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/113/EG (2) (houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten), dat de inaanmerkingneming van dergelijke factoren toelaat, ongeldig heeft verklaard, maar een overgangsperiode vóór het van kracht worden van de ongeldigheid heeft gelast, en

de Uniewetgever in de richtlijnen 2004/113 en 2006/54/EG (3) (betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep) onder bepaalde voorwaarden heeft toegestaan dat dergelijke factoren in aanmerking worden genomen bij de berekening van de prestaties in de zin van deze richtlijnen, op grond waarvan de nationale wetgever ervan is uitgegaan dat seksegerelateerde factoren in aanmerking kunnen worden genomen in het kader van het wettelijke socialezekerheidsstelsel in de onderhavige zaak aan de orde is?


(1)  PB L 6, blz. 24.

(2)  PB L 373, blz. 37.

(3)  PB L 204, blz. 23.