20.7.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 207/25


Beroep ingesteld op 7 mei 2013 — Europese Commissie tegen Koninkrijk der Nederlanden

(Zaak C-252/13)

2013/C 207/40

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Martin en M. van Beek, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden

Conclusies

Verzoekster concludeert dat het Hof behage:

vast te stellen dat het Koninkrijk der Nederlanden, door bepalingen van de Nederlandse wetgeving te handhaven die in strijd zijn met artikel 1, lid 2, onder a) en b), artikel 15 en artikel 28, lid 2, van richtlijn 2006/54/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking), de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk der Nederlanden te veroordelen tot de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie meent dat het Nederlands arbeidsrecht niet voldoende duidelijk maakt dat, indien vrouwelijke werknemers bij terugkeer na afloop van zwangerschaps- en bevallingsverlof worden geconfronteerd met minder gunstige arbeidsvoorwaarden, dit in strijd is met het verbod op onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap.

Naar haar mening maakt het enkele feit dat, een werkgever die eenzijdig wijzigingen aan de in de arbeidsovereenkomst afgesproken werkzaamheden en arbeidsvoorwaarden aanbrengt, wanprestatie begaat, dit verbod niet voldoende duidelijk.

Het argument dat, wanneer aan iemand een wettelijk recht op verlof wordt toegekend, dit automatisch de onwettigheid van iedere minder gunstige behandeling impliceert, acht zij onvoldoende. Evenmin vormen de mogelijkheid een beroep te doen op het algemene discriminatieverbod en het beginsel van goed werkgeverschap, die in het Burgerlijk Wetboek zijn vervat niet een voldoende duidelijke en precieze omzetting van deze bepaling van de richtlijn. Deze algemene beginselen van de Nederlandse wetgeving vormen geen voldoende duidelijke omzetting van de wettelijke bepalingen van de richtlijn.

Deze situatie voldoet niet aan de vereisten betreffende transparantie en rechtszekerheid die het Hof stelt voor de omzetting van een richtlijn in de nationale rechtsorde.


(1)  PB L 204, blz. 23.