|
27.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 123/13 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāts (Letland) op 4 maart 2013 — AS „Olainfarm”/Latvijas Republikas Veselības ministrija en Zāļu valsts aģentūra
(Zaak C-104/13)
2013/C 123/20
Procestaal: Lets
Verwijzende rechter
Augstākās tiesas Senāts
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: AS „Olainfarm”
Verwerende partijen: Latvijas Republikas Veselības ministrija en Zāļu valsts aģentūra
Interveniërende partij: AS „Grindeks”
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moet artikel 10 of een andere bepaling van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (1) aldus worden uitgelegd dat de producent van een referentiegeneesmiddel een subjectief recht heeft op het instellen van beroep tegen het besluit van de bevoegde autoriteit waarbij een generiek geneesmiddel van een andere geneesmiddelenproducent wordt geregistreerd en als referentiegeneesmiddel het door de producent van het referentiegeneesmiddel geregistreerde geneesmiddel wordt gebruikt? Anders gezegd, heeft de producent van het referentiegeneesmiddel krachtens deze richtlijn het recht zich tot de rechter te wenden om te doen nagaan of de producent van het generieke geneesmiddel rechtmatig en deugdelijk naar het door de producent van het referentiegeneesmiddel geregistreerde geneesmiddel heeft verwezen overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 van de richtlijn? |
|
2) |
Zo ja, moeten de artikelen 10 en 10 bis van de richtlijn dan aldus worden uitgelegd dat een geneesmiddel dat overeenkomstig artikel 10 bis van de richtlijn is geregistreerd als geneesmiddel dat reeds in de medische praktijk wordt gebruikt, kan worden gebruikt als referentiegeneesmiddel in de zin van artikel 10, lid 2, sub a? |
(1) PB L 311, blz. 67.