6.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 101/9


Hogere voorziening ingesteld op 18 januari 2013 door Gabi Thesing, Bloomberg Finance LP tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 29 november 2012 in zaak T-590/10, Gabi Thesing, Bloomberg Finance LP/Europese Centrale Bank

(Zaak C-28/13 P)

2013/C 101/21

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Gabi Thesing, Bloomberg Finance LP (vertegenwoordigers: M. Stephens, R. Lands, Solicitors)

Andere partij in de procedure: Europese Centrale Bank

Conclusies

Vernietiging van het arrest van het Gerecht van 29 november 2012 in zaak T-590/10 op grond dat de beslissing van het Gerecht op een onjuiste rechtsopvatting berust.

Nietigverklaring van het bij brieven van 17 september 2010 en 21 oktober 2010 meegedeelde besluit van de Europese Centrale Bank („ECB”) om geen toegang te verlenen tot de documenten waartoe verzoekers toegang hadden gevraagd krachtens het besluit van de ECB van 4 maart 2004 inzake de toegang van het publiek tot documenten van de Europese Centrale Bank (ECB/2004/3). (1) Dat besluit moet worden nietigverklaard op de volgende gronden:

i)

het berust op een kennelijk onjuiste beoordeling en/of misbruik van bevoegdheid, en

ii)

het enige rechtmatige besluit van de ECB was, de gevraagde toegang tot die documenten te verlenen.

Vernietiging van het arrest van het Gerecht voorzover rekwiranten zijn veroordeeld in de kosten van de ECB. Deze beslissing van het Gerecht berust op een onjuiste rechtsopvatting.

Subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe beslissing overeenkomstig de uitspraak van het Hof over de rechtsvragen in deze hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens rekwiranten berust de beslissing van het Gerecht op een onjuiste rechtsopvatting:

doordat een onjuiste uitlegging is gegeven aan artikel 4, lid 1, sub a, van het besluit van de Europese Centrale Bank van 4 maart 2004 (ECB/2004/3), dat voorziet in een uitzondering op het algemene recht van toegang ingevolge artikel 2 van dat besluit;

door het oordeel dat de ECB op goede gronden kon constateren dat de door rekwiranten gevraagde toegang tot documenten het economisch beleid van de EU en Griekenland zou hebben ondermijnd;

door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens onjuist op te vatten;

door de argumenten van rekwiranten aangaande artikel 4, lid 2, en artikel 4, lid 3, van het besluit van de ECB niet in de beschouwing te betrekken;

door tot een onjuiste beslissing omtrent te kosten te komen.


(1)  PB L 80, blz. 42.