Zaak C‑630/13 P

Issam Anbouba

tegen

Raad van de Europese Unie

„Hogere voorziening — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen de Arabische Republiek Syrië — Maatregelen tegen personen en entiteiten die baat hebben bij het beleid van het regime — Bewijs van de gegrondheid van de plaatsing op de lijsten — Reeks aanwijzingen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 april 2015

  1. Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten gelet op de situatie in Syrië – Besluit 2011/273/GBVB en verordening nr. 442/2011 – Vermoeden van ondersteuning van het Syrische regime door de bestuurders van de belangrijkste Syrische ondernemingen – Geen

    (Verordening nr. 442/2011 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 878/2011; besluit 2011/273/GBVB van de Raad, zoals gewijzigd bij besluit 2011/522/GBVB)

  2. Europese Unie – Rechterlijk toezicht op de rechtmatigheid van de handelingen van de instellingen – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Omvang van het toezicht

    (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; verordening nr. 442/2011 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 878/2011; besluit 2011/273/GBVB van de Raad, zoals gewijzigd bij besluit 2011/522/GBVB)

  3. Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden en economische middelen – Beroep tot nietigverklaring ingesteld door een persoon die baat heeft bij het beleid van het Syrische regime en op wie een besluit tot bevriezing van tegoeden betrekking heeft – Verdeling van de bewijslast – Besluit dat is gebaseerd op een reeks aanwijzingen – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

    (Verordening nr. 442/2011 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 878/2011; besluit 2011/273/GBVB van de Raad, zoals gewijzigd bij besluit 2011/522/GBVB)

  4. Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste beoordeling door het Gerecht van de toepassing door de Raad van het vermoeden van steun in het kader van een besluit tot bevriezing van tegoeden genomen jegens een persoon die baat heeft bij het beleid van het Syrische regime – Gevolgen – Vernietiging van het bestreden arrest – Geen – Voorwaarde – Rechtens genoegzame toetsing door het Gerecht van het bestaan van een voldoende solide feitelijke grondslag voor het besluit tot bevriezing van tegoeden

    (Verordening nr. 442/2011 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 878/201; besluit 2011/273/GBVB van de Raad, zoals gewijzigd bij besluit 2011/522/GBVB)

  1.  De artikelen 3, lid 1, en 4, lid 1, van besluit 2011/273 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, zoals gewijzigd bij besluit 2011/522, zien met name op personen en entiteiten die baat hebben bij of steun verlenen aan het Syrische regime en personen en entiteiten die banden met hen hebben, terwijl artikel 5, lid 1, van verordening nr. 442/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, zoals gewijzigd bij verordening nr. 878/2011, met name ziet op personen en entiteiten die steun krijgen van of steun bieden aan dat regime, alsmede op personen en entiteiten die banden met hen onderhouden.

    Besluit 2011/273 noch verordening nr. 442/2011 bevat definities van de begrippen „baat hebben bij” of „steun krijgen van” het beleid van het Syrische regime en „steun bieden aan” dat regime en evenmin van het begrip „banden onderhouden” met personen en entiteiten die baat hebben bij het beleid of die steun krijgen van of steun bieden aan het Syrische regime. Ook bevatten zij geen nadere bepalingen over de wijzen waarop deze elementen worden bewezen.

    Bijgevolg stelt besluit 2011/273 noch verordening nr. 442/2011 een vermoeden van steun aan het Syrische regime in ten aanzien van de bestuurders van de belangrijkste ondernemingen van Syrië.

    (cf. punten 42‑44)

  2.  De doeltreffendheid van de rechterlijke toetsing zoals gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie eist dat de Unierechter bij de toetsing van de rechtmatigheid van de redenen voor het besluit tot plaatsing van de naam van een persoon op de lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn, zich ervan vergewist dat dit besluit, dat voor deze persoon individuele strekking heeft, op een voldoende solide feitelijke grondslag berust. Dat betekent dat de feiten die zijn aangevoerd in de uiteenzetting van de redenen waarop dat besluit steunt, worden gecontroleerd, teneinde na te gaan of die redenen, of ten minste een daarvan die op zich toereikend wordt geacht om als grondslag te dienen voor dat besluit, zijn onderbouwd. In het kader van de beoordeling van de ernst van de zaak, die deel uitmaakt van de toetsing van de evenredigheid van de betrokken beperkende maatregelen, kan rekening worden gehouden met de context waarin deze maatregelen passen, met het feit dat het dringend was dergelijke maatregelen vast te stellen teneinde druk uit te oefenen op het Syrische regime opdat dit stopt met de gewelddadige repressie tegen de burgerbevolking, alsmede met het feit dat het moeilijk is om in een staat met een autoritair bewind, waarin een burgeroorlog woedt, nauwkeuriger bewijs te krijgen.

    (cf. punten 46, 47)

  3.  Gelet op de situatie in Syrië, voldoet de Raad aan de op hem rustende bewijslast indien hij de Unierechter een reeks voldoende concrete, nauwkeurige en onderling samenhangende aanwijzingen voorlegt op grond waarvan het bestaan van een toereikend verband tussen de persoon op wie een maatregel van bevriezing van tegoeden van toepassing is, en het bestreden regime kan worden vastgesteld.

    (cf. punt 53)

  4.  Wanneer het Gerecht de gegrondheid van de plaatsing van een persoon op de lijsten van de personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn, heeft getoetst op basis van een reeks aanwijzingen betreffende diens positie, functies en betrekkingen in de context van het Syrische regime, welke door de betrokkene niet zijn weerlegd, kan de verwijzing in het bestreden arrest naar een vermoeden van steun aan dat regime, wanneer de voor het Gerecht bestreden handelingen betreffende beperkende maatregelen gelet op de situatie in Syrië niet een dergelijk vermoeden instellen, niet afdoen aan de rechtmatigheid van het bestreden arrest, voor zover uit de vaststellingen van het Gerecht blijkt dat het Gerecht rechtens genoegzaam heeft getoetst of er een voldoende solide feitelijke grondslag bestond voor de plaatsing van die persoon op de betrokken lijsten.

    (cf. punt 55)


Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten gelet op de situatie in Syrië – Besluit 2011/273/GBVB en verordening nr. 442/2011 – Vermoeden van ondersteuning van het Syrische regime door de bestuurders van de belangrijkste Syrische ondernemingen – Geen

(Verordening nr. 442/2011 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 878/2011; besluit 2011/273/GBVB van de Raad, zoals gewijzigd bij besluit 2011/522/GBVB)

2. Europese Unie – Rechterlijk toezicht op de rechtmatigheid van de handelingen van de instellingen – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Omvang van het toezicht

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; verordening nr. 442/2011 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 878/2011; besluit 2011/273/GBVB van de Raad, zoals gewijzigd bij besluit 2011/522/GBVB)

3. Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden en economische middelen – Beroep tot nietigverklaring ingesteld door een persoon die baat heeft bij het beleid van het Syrische regime en op wie een besluit tot bevriezing van tegoeden betrekking heeft – Verdeling van de bewijslast – Besluit dat is gebaseerd op een reeks aanwijzingen – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

(Verordening nr. 442/2011 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 878/2011; besluit 2011/273/GBVB van de Raad, zoals gewijzigd bij besluit 2011/522/GBVB)

4. Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste beoordeling door het Gerecht van de toepassing door de Raad van het vermoeden van steun in het kader van een besluit tot bevriezing van tegoeden genomen jegens een persoon die baat heeft bij het beleid van het Syrische regime – Gevolgen – Vernietiging van het bestreden arrest – Geen – Voorwaarde – Rechtens genoegzame toetsing door het Gerecht van het bestaan van een voldoende solide feitelijke grondslag voor het besluit tot bevriezing van tegoeden

(Verordening nr. 442/2011 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 878/201; besluit 2011/273/GBVB van de Raad, zoals gewijzigd bij besluit 2011/522/GBVB)

Samenvatting

1. De artikelen 3, lid 1, en 4, lid 1, van besluit 2011/273 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, zoals gewijzigd bij besluit 2011/522, zien met name op personen en entiteiten die baat hebben bij of steun verlenen aan het Syrische regime en personen en entiteiten die banden met hen hebben, terwijl artikel 5, lid 1, van verordening nr. 442/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, zoals gewijzigd bij verordening nr. 878/2011, met name ziet op personen en entiteiten die steun krijgen van of steun bieden aan dat regime, alsmede op personen en entiteiten die banden met hen onderhouden.

Besluit 2011/273 noch verordening nr. 442/2011 bevat definities van de begrippen „baat hebben bij” of „steun krijgen van” het beleid van het Syrische regime en „steun bieden aan” dat regime en evenmin van het begrip „banden onderhouden” met personen en entiteiten die baat hebben bij het beleid of die steun krijgen van of steun bieden aan het Syrische regime. Ook bevatten zij geen nadere bepalingen over de wijzen waarop deze elementen worden bewezen.

Bijgevolg stelt besluit 2011/273 noch verordening nr. 442/2011 een vermoeden van steun aan het Syrische regime in ten aanzien van de bestuurders van de belangrijkste ondernemingen van Syrië.

(cf. punten 42‑44)

2. De doeltreffendheid van de rechterlijke toetsing zoals gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie eist dat de Unierechter bij de toetsing van de rechtmatigheid van de redenen voor het besluit tot plaatsing van de naam van een persoon op de lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn, zich ervan vergewist dat dit besluit, dat voor deze persoon individuele strekking heeft, op een voldoende solide feitelijke grondslag berust. Dat betekent dat de feiten die zijn aangevoerd in de uiteenzetting van de redenen waarop dat besluit steunt, worden gecontroleerd, teneinde na te gaan of die redenen, of ten minste een daarvan die op zich toereikend wordt geacht om als grondslag te dienen voor dat besluit, zijn onderbouwd. In het kader van de beoordeling van de ernst van de zaak, die deel uitmaakt van de toetsing van de evenredigheid van de betrokken beperkende maatregelen, kan rekening worden gehouden met de context waarin deze maatregelen passen, met het feit dat het dringend was dergelijke maatregelen vast te stellen teneinde druk uit te oefenen op het Syrische regime opdat dit stopt met de gewelddadige repressie tegen de burgerbevolking, alsmede met het feit dat het moeilijk is om in een staat met een autoritair bewind, waarin een burgeroorlog woedt, nauwkeuriger bewijs te krijgen.

(cf. punten 46, 47)

3. Gelet op de situatie in Syrië, voldoet de Raad aan de op hem rustende bewijslast indien hij de Unierechter een reeks voldoende concrete, nauwkeurige en onderling samenhangende aanwijzingen voorlegt op grond waarvan het bestaan van een toereikend verband tussen de persoon op wie een maatregel van bevriezing van tegoeden van toepassing is, en het bestreden regime kan worden vastgesteld.

(cf. punt 53)

4. Wanneer het Gerecht de gegrondheid van de plaatsing van een persoon op de lijsten van de personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn, heeft getoetst op basis van een reeks aanwijzingen betreffende diens positie, functies en betrekkingen in de context van het Syrische regime, welke door de betrokkene niet zijn weerlegd, kan de verwijzing in het bestreden arrest naar een vermoeden van steun aan dat regime, wanneer de voor het Gerecht bestreden handelingen betreffende beperkende maatregelen gelet op de situatie in Syrië niet een dergelijk vermoeden instellen, niet afdoen aan de rechtmatigheid van het bestreden arrest, voor zover uit de vaststellingen van het Gerecht blijkt dat het Gerecht rechtens genoegzaam heeft getoetst of er een voldoende solide feitelijke grondslag bestond voor de plaatsing van die persoon op de betrokken lijsten.

(cf. punt 55)