Zaak C‑591/13
Europese Commissie
tegen
Bondsrepubliek Duitsland
„Niet-nakoming — Belastingwetgeving — Uitstel van de heffing van belasting over de meerwaarde die bij de overdracht onder bezwarende titel van bepaalde investeringsgoederen is gerealiseerd — Inning van de belasting — Vrijheid van vestiging — Artikel 49 VWEU — Artikel 31 van de EER-Overeenkomst — Verschil in behandeling tussen op het grondgebied van een lidstaat gelegen vaste inrichtingen en op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte gelegen vaste inrichtingen — Evenredigheid”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 april 2015
Beroep wegens niet-nakoming – Recht van beroep van de Commissie – Termijn voor uitoefening – Geen – Vrije keuze van het tijdstip voor het instellen van het beroep – Uitzondering – Buitensporig lange duur van de precontentieuze procedure waardoor de rechten van de verdediging worden geschaad – Bewijslast
(Art. 258 VWEU)
Beroep wegens niet-nakoming – Voorwerp van het geschil – Vaststelling tijdens de precontentieuze procedure – Precisering van de aanvankelijke grieven in het geding inleidend verzoekschrift – Toelaatbaarheid
(Art. 258 VWEU)
Vrijheid van vestiging – Verdragsbepalingen – Werkingssfeer
(Art. 49 VWEU)
Vrijheid van vestiging – Beperkingen – Belastingwetgeving – Uitstel van de heffing van belasting over de meerwaarde die is gerealiseerd bij de overdracht onder bezwarende titel van bepaalde investeringsgoederen en wordt gebruikt voor de aankoop van vervangende goederen – Uitstel afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat die vervangende goederen deel uitmaken van het vermogen van een op het nationale grondgebied gelegen vaste inrichting – Beperking van de vrijheid van vestiging – Rechtvaardiging – Noodzaak om de samenhang van het nationale belastingstelsel te waarborgen – Geen – Handhaving van de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten – Niet-evenredig
(Art. 49 VWEU; EER-Overeenkomst, art. 31)
Internationale overeenkomsten – Overeenkomst tot oprichting van de Europese Economische Ruimte – Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Belastingwetgeving – Uitstel van de heffing van belasting over de meerwaarde die is gerealiseerd bij de overdracht onder bezwarende titel van bepaalde investeringsgoederen en wordt gebruikt voor de aankoop van vervangende goederen – Uitstel afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat die vervangende goederen deel uitmaken van het vermogen van een op het nationale grondgebied gelegen vaste inrichting – Beperking van de vrijheid van vestiging – Rechtvaardiging – Noodzaak om de samenhang van het nationale belastingstelsel te waarborgen – Geen – Handhaving van de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten – Niet-evenredig
(Art. 49 VWEU; EER-Overeenkomst, art. 31)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 14, 15)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 19‑25)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 54‑56)
Door een belastingregeling vast te stellen en te handhaven, volgens welke het voordeel van het uitstel van de heffing van belasting over de meerwaarde die is gerealiseerd bij de overdracht onder bezwarende titel van een investeringsgoed dat deel uitmaakt van het vermogen van een op het nationale grondgebied gelegen vaste inrichting van de belastingplichtige, afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat die meerwaarde wordt geherinvesteerd voor de aankoop van vervangende goederen die deel zullen uitmaken van het vermogen van een op hetzelfde grondgebied gelegen vaste inrichting van de belastingplichtige, komt een lidstaat de krachtens artikel 49 VWEU en artikel 31 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte op hem rustende verplichtingen niet na.
Een dergelijk verschil in behandeling ter zake van het uitstel van de heffing van belasting over meerwaarde kan immers een liquiditeitsnadeel meebrengen voor de belastingplichtige die deze meerwaarde wil herinvesteren voor de aankoop van vervangende goederen voor een op het grondgebied van een andere lidstaat gelegen vaste inrichting. Dit verschil in behandeling is op zijn minst van dien aard dat het een herinvestering buiten het nationale grondgebied minder aantrekkelijk maakt dan een herinvestering op dit grondgebied, en kan niet worden verklaard door objectief verschil in situatie.
Ofschoon de heffing van belasting over de meerwaarde naar aanleiding van de herinvestering van die meerwaarde voor de aankoop van vervangende goederen buiten het nationale grondgebied gerechtvaardigd kan zijn om redenen inzake de noodzaak om de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten te handhaven, gaat een dergelijke nationale regeling, volgens welke in alle gevallen de belasting over deze meerwaarde onmiddellijk wordt geheven wanneer deze meerwaarde buiten het nationale grondgebied wordt geherinvesteerd, wegens het bestaan van maatregelen die de vrijheid van vestiging minder aantasten dan onmiddellijke belastingheffing, verder dan noodzakelijk is voor de verwezenlijken van het doel inzake handhaving van de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten.
Aan de belastingplichtige moet de keuze worden gelaten tussen, enerzijds, onmiddellijke betaling van die belasting en, anderzijds, uitgestelde betaling van het bedrag van deze belasting, in voorkomend geval inclusief rente overeenkomstig de toepasselijke nationale regeling.
Voor zover niet is bewezen dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het betrokken fiscale voordeel en de opheffing van dat voordeel door een bepaalde belastingheffing, kan een dergelijke beperking niet worden gerechtvaardigd door de noodzaak om de samenhang van het nationale belastingstelsel te waarborgen.
(cf. punten 58‑60, 67, 72, 74, 83 en dictum)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 79‑82 en dictum)
1. Beroep wegens niet-nakoming – Recht van beroep van de Commissie – Termijn voor uitoefening – Geen – Vrije keuze van het tijdstip voor het instellen van het beroep – Uitzondering – Buitensporig lange duur van de precontentieuze procedure waardoor de rechten van de verdediging worden geschaad – Bewijslast
(Art. 258 VWEU)
2. Beroep wegens niet-nakoming – Voorwerp van het geschil – Vaststelling tijdens de precontentieuze procedure – Precisering van de aanvankelijke grieven in het geding inleidend verzoekschrift – Toelaatbaarheid
(Art. 258 VWEU)
3. Vrijheid van vestiging – Verdragsbepalingen – Werkingssfeer
(Art. 49 VWEU)
4. Vrijheid van vestiging – Beperkingen – Belastingwetgeving – Uitstel van de heffing van belasting over de meerwaarde die is gerealiseerd bij de overdracht onder bezwarende titel van bepaalde investeringsgoederen en wordt gebruikt voor de aankoop van vervangende goederen – Uitstel afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat die vervangende goederen deel uitmaken van het vermogen van een op het nationale grondgebied gelegen vaste inrichting – Beperking van de vrijheid van vestiging – Rechtvaardiging – Noodzaak om de samenhang van het nationale belastingstelsel te waarborgen – Geen – Handhaving van de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten – Niet-evenredig
(Art. 49 VWEU; EER-Overeenkomst, art. 31)
5. Internationale overeenkomsten – Overeenkomst tot oprichting van de Europese Economische Ruimte – Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Belastingwetgeving – Uitstel van de heffing van belasting over de meerwaarde die is gerealiseerd bij de overdracht onder bezwarende titel van bepaalde investeringsgoederen en wordt gebruikt voor de aankoop van vervangende goederen – Uitstel afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat die vervangende goederen deel uitmaken van het vermogen van een op het nationale grondgebied gelegen vaste inrichting – Beperking van de vrijheid van vestiging – Rechtvaardiging – Noodzaak om de samenhang van het nationale belastingstelsel te waarborgen – Geen – Handhaving van de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten – Niet-evenredig
(Art. 49 VWEU; EER-Overeenkomst, art. 31)
1. Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 14, 15)
2. Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 19‑25)
3. Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 54‑56)
4. Door een belastingregeling vast te stellen en te handhaven, volgens welke het voordeel van het uitstel van de heffing van belasting over de meerwaarde die is gerealiseerd bij de overdracht onder bezwarende titel van een investeringsgoed dat deel uitmaakt van het vermogen van een op het nationale grondgebied gelegen vaste inrichting van de belastingplichtige, afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat die meerwaarde wordt geherinvesteerd voor de aankoop van vervangende goederen die deel zullen uitmaken van het vermogen van een op hetzelfde grondgebied gelegen vaste inrichting van de belastingplichtige, komt een lidstaat de krachtens artikel 49 VWEU en artikel 31 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte op hem rustende verplichtingen niet na.
Een dergelijk verschil in behandeling ter zake van het uitstel van de heffing van belasting over meerwaarde kan immers een liquiditeitsnadeel meebrengen voor de belastingplichtige die deze meerwaarde wil herinvesteren voor de aankoop van vervangende goederen voor een op het grondgebied van een andere lidstaat gelegen vaste inrichting. Dit verschil in behandeling is op zijn minst van dien aard dat het een herinvestering buiten het nationale grondgebied minder aantrekkelijk maakt dan een herinvestering op dit grondgebied, en kan niet worden verklaard door objectief verschil in situatie.
Ofschoon de heffing van belasting over de meerwaarde naar aanleiding van de herinvestering van die meerwaarde voor de aankoop van vervangende goederen buiten het nationale grondgebied gerechtvaardigd kan zijn om redenen inzake de noodzaak om de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten te handhaven, gaat een dergelijke nationale regeling, volgens welke in alle gevallen de belasting over deze meerwaarde onmiddellijk wordt geheven wanneer deze meerwaarde buiten het nationale grondgebied wordt geherinvesteerd, wegens het bestaan van maatregelen die de vrijheid van vestiging minder aantasten dan onmiddellijke belastingheffing, verder dan noodzakelijk is voor de verwezenlijken van het doel inzake handhaving van de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten.
Aan de belastingplichtige moet de keuze worden gelaten tussen, enerzijds, onmiddellijke betaling van die belasting en, anderzijds, uitgestelde betaling van het bedrag van deze belasting, in voorkomend geval inclusief rente overeenkomstig de toepasselijke nationale regeling.
Voor zover niet is bewezen dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het betrokken fiscale voordeel en de opheffing van dat voordeel door een bepaalde belastingheffing, kan een dergelijke beperking niet worden gerechtvaardigd door de noodzaak om de samenhang van het nationale belastingstelsel te waarborgen.
(cf. punten 58‑60, 67, 72, 74, 83 en dictum)
5. Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 79‑82 en dictum)