Zaak C‑570/13

Karoline Gruber

tegen

Unabhängiger Verwaltungssenat für Kärnten e.a.

(verzoek van het Verwaltungsgerichtshof om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing — Milieu — Richtlijn 2011/92/EU — Milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten — Bouw van een winkelcentrum — Bindende werking van een overheidsbesluit om geen milieueffectbeoordeling te verrichten — Geen inspraak van het publiek”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 16 april 2015

Milieu – Milieueffectbeoordeling van bepaalde projecten – Richtlijn 2011/92 – Recht van de leden van het betrokken publiek om beroep in te stellen – Nationale regeling die de tot het betrokken publiek behorende buren van dit recht uitsluit – Ontoelaatbaarheid

(Richtlijn 2011/92 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1, lid 2, en 11, lid 1)

Artikel 11 van richtlijn 2011/92 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan een overheidsbesluit waarbij wordt vastgesteld dat voor een project geen milieueffectbeoordeling hoeft te worden verricht, bindende werking heeft ten aanzien van buren die niet het recht hebben in beroep te gaan tegen dat overheidsbesluit, mits die buren, die behoren tot het „betrokken publiek” in de zin van artikel 1, lid 2, van deze richtlijn, voldoen aan de nationaalrechtelijke criteria betreffende het „voldoende belang” of de „inbreuk op een recht”. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of aan deze voorwaarde is voldaan in het bij hem aanhangige geding. Zo dat het geval is, dient hij vast te stellen dat een overheidsbesluit om geen dergelijke beoordeling te verrichten geen bindende werking heeft jegens bedoelde buren.

Ofschoon de lidstaten beschikken over een ruime beoordelingsmarge om te bepalen wat een „voldoende belang” of een „inbreuk op een recht” vormt, wordt die beoordelingsmarge immers begrensd door de inachtneming van het doel om het betrokken publiek een ruime toegang tot de rechter te verzekeren. In dat verband staat het de nationale wetgever weliswaar vrij, de rechten waarvan schending door een particulier kan worden aangevoerd tegen een handelen, besluit of nalaten als bedoeld in artikel 11 van richtlijn 2011/92, te beperken tot enkel subjectieve publiekrechtelijke rechten, dat wil zeggen rechten van een particulier die naar nationaal recht als subjectieve publiekrechtelijke rechten kunnen worden gekwalificeerd, maar de bepalingen van dat artikel betreffende de beroepsmogelijkheden van de leden van het publiek dat wordt geraakt door een binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallend besluit, handelen of nalaten, mogen niet restrictief worden uitgelegd.

Een nationale regeling die bepaalt dat tegen besluiten waarin wordt vastgesteld of het noodzakelijk is om een milieueffectbeoordeling te verrichten uitsluitend beroep kan worden ingesteld door de ontwikkelaars van het project, de betrokken overheidsorganen, de ombudsman in milieuzaken en de betrokken gemeente, maar niet door een zeer groot aantal particulieren, onder wie met name de buren die eventueel zouden kunnen voldoen aan de voorwaarden van voormeld artikel 11, lid 1, is onverenigbaar met richtlijn 2011/92.

(cf. punten 38‑40, 42, 43, 51 en dictum)


Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

Milieu – Milieueffectbeoordeling van bepaalde projecten – Richtlijn 2011/92 – Recht van de leden van het betrokken publiek om beroep in te stellen – Nationale regeling die de tot het betrokken publiek behorende buren van dit recht uitsluit – Ontoelaatbaarheid

(Richtlijn 2011/92 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1, lid 2, en 11, lid 1)

Samenvatting

Artikel 11 van richtlijn 2011/92 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan een overheidsbesluit waarbij wordt vastgesteld dat voor een project geen milieueffectbeoordeling hoeft te worden verricht, bindende werking heeft ten aanzien van buren die niet het recht hebben in beroep te gaan tegen dat overheidsbesluit, mits die buren, die behoren tot het „betrokken publiek” in de zin van artikel 1, lid 2, van deze richtlijn, voldoen aan de nationaalrechtelijke criteria betreffende het „voldoende belang” of de „inbreuk op een recht”. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of aan deze voorwaarde is voldaan in het bij hem aanhangige geding. Zo dat het geval is, dient hij vast te stellen dat een overheidsbesluit om geen dergelijke beoordeling te verrichten geen bindende werking heeft jegens bedoelde buren.

Ofschoon de lidstaten beschikken over een ruime beoordelingsmarge om te bepalen wat een „voldoende belang” of een „inbreuk op een recht” vormt, wordt die beoordelingsmarge immers begrensd door de inachtneming van het doel om het betrokken publiek een ruime toegang tot de rechter te verzekeren. In dat verband staat het de nationale wetgever weliswaar vrij, de rechten waarvan schending door een particulier kan worden aangevoerd tegen een handelen, besluit of nalaten als bedoeld in artikel 11 van richtlijn 2011/92, te beperken tot enkel subjectieve publiekrechtelijke rechten, dat wil zeggen rechten van een particulier die naar nationaal recht als subjectieve publiekrechtelijke rechten kunnen worden gekwalificeerd, maar de bepalingen van dat artikel betreffende de beroepsmogelijkheden van de leden van het publiek dat wordt geraakt door een binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallend besluit, handelen of nalaten, mogen niet restrictief worden uitgelegd.

Een nationale regeling die bepaalt dat tegen besluiten waarin wordt vastgesteld of het noodzakelijk is om een milieueffectbeoordeling te verrichten uitsluitend beroep kan worden ingesteld door de ontwikkelaars van het project, de betrokken overheidsorganen, de ombudsman in milieuzaken en de betrokken gemeente, maar niet door een zeer groot aantal particulieren, onder wie met name de buren die eventueel zouden kunnen voldoen aan de voorwaarden van voormeld artikel 11, lid 1, is onverenigbaar met richtlijn 2011/92.

(cf. punten 38‑40, 42, 43, 51 en dictum)