Zaak C‑538/13

eVigilo Ltd

tegen

Priešgaisrinės apsaugos ir gelbėjimo departamentas prie Vidaus reikalų ministerijos

(verzoek van de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing — Overheidsopdrachten — Richtlijnen 89/665/EEG en 2004/18/EG — Beginsel van gelijke behandeling en beginsel van doorzichtigheid — Band tussen de gekozen inschrijver en de deskundigen van de aanbestedende dienst — Verplichting om rekening te houden met die band — Bewijslast inzake de partijdigheid van een deskundige — Geen invloed van die partijdigheid op het eindresultaat van de beoordeling — Beroepstermijnen — Betwisting van de abstracte gunningscriteria — Verduidelijking van die criteria na de mededeling van de volledige motivering van de gunning van de opdracht — Mate waarin de inschrijvingen voldoen aan de technische specificaties als beoordelingscriterium”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 12 maart 2015

  1. Harmonisatie van de wetgevingen – Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten – Richtlijnen 89/665 en 2004/18 – Gunning van de opdrachten – Beginsel van gelijke behandeling van inschrijvers en beginsel van doorzichtigheid – Draagwijdte – Band tussen de gekozen inschrijver en de door de aanbestedende dienst aangewezen deskundigen – Voldoende grond om de beoordeling van de inschrijvingen onwettig te verklaren – Bewijslast

    [Richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, 44, lid 1, en 53, lid 1, a); richtlijn 89/665 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66, art. 1, lid 1, derde alinea]

  2. Harmonisatie van de wetgevingen – Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten – Richtlijnen 89/665 en 2004/18 – Beroepstermijnen – Beroep tot vaststelling van de onwettigheid van de aanbestedingsvoorwaarden – Aanvang van de termijn – Datum van begrip van die voorwaarden door een geïnformeerde en zorgvuldige inschrijver, in voorkomend geval tot aan de mededeling van het besluit tot gunning van de opdracht

    [Richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, 44, lid 1, en 53, lid 1, a); richtlijn 89/665 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66, art. 1, lid 1, derde alinea]

  3. Harmonisatie van de wetgevingen – Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten – Richtlijn 2004/18 – Verloop van de procedure – Gunning van de opdrachten – Criteria voor de beoordeling van de inschrijvers – Mate waarin de ingediende inschrijvingen voldoen aan de in de aanbestedingsstukken neergelegde vereisten – Toelaatbaarheid

    [Richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2 en 53, lid 1, a)]

  1.  Artikel 1, lid 1, derde alinea, van richtlijn 89/665 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66, en de artikelen 2, 44, lid 1, en 53, lid 1, onder a), van richtlijn 2004/18 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich in beginsel niet ertegen verzetten dat de beoordeling van de door de inschrijvers ingediende inschrijvingen onwettig wordt verklaard op de enkele grond dat de gekozen inschrijver nauwe banden had met door de aanbestedende dienst aangewezen deskundigen die de inschrijvingen hebben beoordeeld. De aanbestedende dienst moet in elk geval nagaan of er eventueel sprake is van belangenconflicten en passende maatregelen nemen om dergelijke conflicten te voorkomen, te onderkennen en te beëindigen. Bij het onderzoek van een beroep tot nietigverklaring van het gunningsbesluit op grond dat de deskundigen partijdig waren, kan van de afgewezen inschrijver niet worden geëist dat hij concreet aantoont dat de deskundigen partijdig hebben gehandeld. Het is in beginsel zaak van het nationale recht om vast te stellen of en in welke mate de bevoegde administratieve en rechterlijke autoriteiten rekening moeten houden met de omstandigheid dat een eventuele partijdigheid van de deskundigen al dan niet van invloed was op een besluit tot gunning van de opdracht.

    Een belangenconflict houdt immers het risico in dat de openbare aanbestedende dienst zich laat leiden door overwegingen die niets met de betrokken opdracht van doen hebben, en dat door dit feit alleen de voorkeur wordt gegeven aan een inschrijver. Een dergelijk belangenconflict kan dus een schending van artikel 2 van richtlijn 2004/18 vormen. In dat verband ontslaat het feit dat de aanbestedende dienst voor de beoordeling van de ingediende inschrijvingen in zijn opdracht handelende deskundigen heeft aangesteld, deze dienst niet van zijn verantwoordelijkheid om de vereisten van het Unierecht na te leven. Om vast te stellen of een deskundige partijdig is, moeten met name de feiten en de bewijzen worden beoordeeld, wat tot de bevoegdheid van de aanbestedende diensten en van de administratieve of rechterlijke toezichthoudende autoriteiten behoort.

    Wat de bewijsregels ter zake betreft, moeten de aanbestedende diensten volgens artikel 2 van richtlijn 2004/18 de marktdeelnemers op gelijke en niet‑discriminerende wijze behandelen en transparantie in hun handelen betrachten. Bijgevolg spelen zij een actieve rol bij de toepassing van die beginselen van het plaatsen van overheidsopdrachten.

    Indien de afgewezen inschrijver objectieve gegevens verstrekt op grond waarvan de onpartijdigheid van een deskundige van de aanbestedende dienst kan worden betwijfeld, staat het derhalve aan die aanbestedende dienst om alle relevante omstandigheden te onderzoeken die hebben geleid tot de vaststelling van het besluit tot gunning van de opdracht, teneinde de belangenconflicten te voorkomen, te onderkennen en te beëindigen, in voorkomend geval onder andere door de partijen te verzoeken om bepaalde informatie en bewijsmateriaal te verstrekken.

    (cf. punten 35‑37, 42, 44, 47, dictum 1)

  2.  Artikel 1, lid 1, derde alinea, van richtlijn 89/665 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66, en de artikelen 2, 44, lid 1, en 53, lid 1, onder a), van richtlijn 2004/18 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten moeten aldus worden uitgelegd dat een redelijk geïnformeerde en normaal zorgvuldige inschrijver die de aanbestedingsvoorwaarden pas kon begrijpen toen de aanbestedende dienst, na beoordeling van de inschrijvingen, volledige informatie over de motivering van zijn besluit verstrekte, het recht moet hebben om na het verstrijken van de in het nationale recht gestelde termijn een beroep betreffende de wettigheid van de aanbesteding in te stellen. Dat recht van beroep kan worden uitgeoefend tot aan het verstrijken van de termijn voor beroep tegen het besluit tot gunning van de opdracht.

    (cf. punt 58, dictum 1)

  3.  De artikelen 2 en 53, lid 1, onder a), van richtlijn 2004/18 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten moeten aldus worden uitgelegd dat zij een aanbestedende dienst in beginsel de mogelijkheid bieden om de mate waarin de door de inschrijvers voor een overheidsopdracht ingediende inschrijvingen voldoen aan de in de aanbestedingsstukken neergelegde vereisten, als criterium voor de beoordeling van die inschrijvingen te hanteren.

    Aangezien de opsomming van de criteria voor de beoordeling van de inschrijvingen in artikel 53, lid 1, onder a), niet‑uitputtend is, kan de aanbestedende dienst immers andere gunningscriteria vaststellen, voor zover die criteria verband houden met het voorwerp van de opdracht en in overeenstemming zijn met de in artikel 2 van richtlijn 2004/18 neergelegde beginselen.

    (cf. punten 60‑62, 65, dictum 2)


Zaak C‑538/13

eVigilo Ltd

tegen

Priešgaisrinės apsaugos ir gelbėjimo departamentas prie Vidaus reikalų ministerijos

(verzoek van de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing — Overheidsopdrachten — Richtlijnen 89/665/EEG en 2004/18/EG — Beginsel van gelijke behandeling en beginsel van doorzichtigheid — Band tussen de gekozen inschrijver en de deskundigen van de aanbestedende dienst — Verplichting om rekening te houden met die band — Bewijslast inzake de partijdigheid van een deskundige — Geen invloed van die partijdigheid op het eindresultaat van de beoordeling — Beroepstermijnen — Betwisting van de abstracte gunningscriteria — Verduidelijking van die criteria na de mededeling van de volledige motivering van de gunning van de opdracht — Mate waarin de inschrijvingen voldoen aan de technische specificaties als beoordelingscriterium”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 12 maart 2015

  1. Harmonisatie van de wetgevingen — Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten — Richtlijnen 89/665 en 2004/18 — Gunning van de opdrachten — Beginsel van gelijke behandeling van inschrijvers en beginsel van doorzichtigheid — Draagwijdte — Band tussen de gekozen inschrijver en de door de aanbestedende dienst aangewezen deskundigen — Voldoende grond om de beoordeling van de inschrijvingen onwettig te verklaren — Bewijslast

    [Richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, 44, lid 1, en 53, lid 1, a); richtlijn 89/665 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66, art. 1, lid 1, derde alinea]

  2. Harmonisatie van de wetgevingen — Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten — Richtlijnen 89/665 en 2004/18 — Beroepstermijnen — Beroep tot vaststelling van de onwettigheid van de aanbestedingsvoorwaarden — Aanvang van de termijn — Datum van begrip van die voorwaarden door een geïnformeerde en zorgvuldige inschrijver, in voorkomend geval tot aan de mededeling van het besluit tot gunning van de opdracht

    [Richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, 44, lid 1, en 53, lid 1, a); richtlijn 89/665 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66, art. 1, lid 1, derde alinea]

  3. Harmonisatie van de wetgevingen — Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten — Richtlijn 2004/18 — Verloop van de procedure — Gunning van de opdrachten — Criteria voor de beoordeling van de inschrijvers — Mate waarin de ingediende inschrijvingen voldoen aan de in de aanbestedingsstukken neergelegde vereisten — Toelaatbaarheid

    [Richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2 en 53, lid 1, a)]

  1.  Artikel 1, lid 1, derde alinea, van richtlijn 89/665 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66, en de artikelen 2, 44, lid 1, en 53, lid 1, onder a), van richtlijn 2004/18 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich in beginsel niet ertegen verzetten dat de beoordeling van de door de inschrijvers ingediende inschrijvingen onwettig wordt verklaard op de enkele grond dat de gekozen inschrijver nauwe banden had met door de aanbestedende dienst aangewezen deskundigen die de inschrijvingen hebben beoordeeld. De aanbestedende dienst moet in elk geval nagaan of er eventueel sprake is van belangenconflicten en passende maatregelen nemen om dergelijke conflicten te voorkomen, te onderkennen en te beëindigen. Bij het onderzoek van een beroep tot nietigverklaring van het gunningsbesluit op grond dat de deskundigen partijdig waren, kan van de afgewezen inschrijver niet worden geëist dat hij concreet aantoont dat de deskundigen partijdig hebben gehandeld. Het is in beginsel zaak van het nationale recht om vast te stellen of en in welke mate de bevoegde administratieve en rechterlijke autoriteiten rekening moeten houden met de omstandigheid dat een eventuele partijdigheid van de deskundigen al dan niet van invloed was op een besluit tot gunning van de opdracht.

    Een belangenconflict houdt immers het risico in dat de openbare aanbestedende dienst zich laat leiden door overwegingen die niets met de betrokken opdracht van doen hebben, en dat door dit feit alleen de voorkeur wordt gegeven aan een inschrijver. Een dergelijk belangenconflict kan dus een schending van artikel 2 van richtlijn 2004/18 vormen. In dat verband ontslaat het feit dat de aanbestedende dienst voor de beoordeling van de ingediende inschrijvingen in zijn opdracht handelende deskundigen heeft aangesteld, deze dienst niet van zijn verantwoordelijkheid om de vereisten van het Unierecht na te leven. Om vast te stellen of een deskundige partijdig is, moeten met name de feiten en de bewijzen worden beoordeeld, wat tot de bevoegdheid van de aanbestedende diensten en van de administratieve of rechterlijke toezichthoudende autoriteiten behoort.

    Wat de bewijsregels ter zake betreft, moeten de aanbestedende diensten volgens artikel 2 van richtlijn 2004/18 de marktdeelnemers op gelijke en niet‑discriminerende wijze behandelen en transparantie in hun handelen betrachten. Bijgevolg spelen zij een actieve rol bij de toepassing van die beginselen van het plaatsen van overheidsopdrachten.

    Indien de afgewezen inschrijver objectieve gegevens verstrekt op grond waarvan de onpartijdigheid van een deskundige van de aanbestedende dienst kan worden betwijfeld, staat het derhalve aan die aanbestedende dienst om alle relevante omstandigheden te onderzoeken die hebben geleid tot de vaststelling van het besluit tot gunning van de opdracht, teneinde de belangenconflicten te voorkomen, te onderkennen en te beëindigen, in voorkomend geval onder andere door de partijen te verzoeken om bepaalde informatie en bewijsmateriaal te verstrekken.

    (cf. punten 35‑37, 42, 44, 47, dictum 1)

  2.  Artikel 1, lid 1, derde alinea, van richtlijn 89/665 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66, en de artikelen 2, 44, lid 1, en 53, lid 1, onder a), van richtlijn 2004/18 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten moeten aldus worden uitgelegd dat een redelijk geïnformeerde en normaal zorgvuldige inschrijver die de aanbestedingsvoorwaarden pas kon begrijpen toen de aanbestedende dienst, na beoordeling van de inschrijvingen, volledige informatie over de motivering van zijn besluit verstrekte, het recht moet hebben om na het verstrijken van de in het nationale recht gestelde termijn een beroep betreffende de wettigheid van de aanbesteding in te stellen. Dat recht van beroep kan worden uitgeoefend tot aan het verstrijken van de termijn voor beroep tegen het besluit tot gunning van de opdracht.

    (cf. punt 58, dictum 1)

  3.  De artikelen 2 en 53, lid 1, onder a), van richtlijn 2004/18 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten moeten aldus worden uitgelegd dat zij een aanbestedende dienst in beginsel de mogelijkheid bieden om de mate waarin de door de inschrijvers voor een overheidsopdracht ingediende inschrijvingen voldoen aan de in de aanbestedingsstukken neergelegde vereisten, als criterium voor de beoordeling van die inschrijvingen te hanteren.

    Aangezien de opsomming van de criteria voor de beoordeling van de inschrijvingen in artikel 53, lid 1, onder a), niet‑uitputtend is, kan de aanbestedende dienst immers andere gunningscriteria vaststellen, voor zover die criteria verband houden met het voorwerp van de opdracht en in overeenstemming zijn met de in artikel 2 van richtlijn 2004/18 neergelegde beginselen.

    (cf. punten 60‑62, 65, dictum 2)