Zaak C‑440/13

Croce Amica One Italia Srl

tegen

Azienda Regionale Emergenza Urgenza (AREU)

(verzoek van het Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing — Overheidsopdrachten voor diensten — Richtlijn 2004/18/EG — Richtlijn 89/665/EEG — Persoonlijke situatie van de gegadigde of inschrijver — Voorlopige gunning van de opdracht — Strafrechtelijke onderzoeken naar de wettelijke vertegenwoordiger van de vennootschap waaraan de opdracht is gegund — Besluit van de aanbestedende dienst om de opdracht definitief niet te gunnen en de aanbesteding in te trekken — Rechterlijke toetsing”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 december 2014

  1. Harmonisatie van de wetgevingen – Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten – Richtlijn 2004/18 – Intrekking van een aanbesteding – Nationale regeling die voorziet in de mogelijkheid tot intrekking mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan – Toelaatbaarheid – Verplichting voor een aanbestedende dienst om een aanbestedingsprocedure te voltooien nadat de opdracht aan een inschrijver is gegund – Geen

    (Richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad, art. 41, lid 1, 43 en 45)

  2. Harmonisatie van de wetgevingen – Beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken – Richtlijn 89/665 – Intrekking van een aanbesteding – Verplichting voor de lidstaten om te voorzien in een beroepsprocedure – Nationale regeling op grond waarvan de nationale rechterlijke instanties het besluit van de aanbestedende dienst om af te zien van het plaatsen van een overheidsopdracht aan een opportuniteitstoetsing kunnen onderwerpen – Toelaatbaarheid

    (Richtlijn 89/665 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66, art. 1, lid 1, derde alinea)

  1.  De artikelen 41, lid 1, 43 en 45 van richtlijn 2004/18 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten moeten aldus worden uitgelegd dat artikel 45 van deze richtlijn, wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de uitsluitingsgronden waarin het voorziet, niet eraan in de weg staat dat een aanbestedende dienst besluit af te zien van het plaatsen van een overheidsopdracht waarvoor een oproep tot mededinging is gedaan, en niet over te gaan tot de definitieve gunning van die opdracht aan de enige inschrijver die nog in de running was en aan wie de opdracht voorlopig was gegund.

    Het Unierecht verzet zich er namelijk niet tegen dat de lidstaten in hun wettelijke regeling voorzien in de mogelijkheid om een besluit tot intrekking van een aanbesteding vast te stellen. Een dergelijk intrekkingsbesluit kan zijn ingegeven door redenen die met name verband houden met de beoordeling of het uit het oogpunt van het algemeen belang opportuun is om een aanbestedingsprocedure te voltooien, onder meer gelet op het feit dat de economische context of de feitelijke omstandigheden dan wel de behoeften van de betrokken aanbestedende dienst zijn gewijzigd. Aan een dergelijk besluit kan ook de vaststelling ten grondslag liggen dat het concurrentieniveau te laag was, gelet op het feit dat aan het einde van de procedure voor het plaatsen van de betrokken opdracht nog slechts één inschrijver geschikt bleek om deze uit te voeren. Een aanbestedende dienst is derhalve niet gehouden een opgestarte aanbestedingsprocedure te voltooien en de betrokken opdracht te gunnen – ook niet aan de enige inschrijver die nog in de running is – mits hij daarbij de beginselen van transparantie en gelijke behandeling in acht neemt.

    (cf. punten 35‑37, dictum 1)

  2.  Het Unierecht inzake overheidsopdrachten, en met name artikel 1, lid 1, derde alinea, van richtlijn 89/665 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66, moet aldus worden uitgelegd dat de in die bepaling bedoelde toetsing een rechtmatigheidstoetsing van de besluiten van de aanbestedende diensten is, die beoogt te waarborgen dat de relevante regels van het Unierecht of de nationale bepalingen ter omzetting van die regels worden nageleefd, en niet mag worden beperkt tot het enkele onderzoek of de besluiten van de aanbestedende dienst arbitrair zijn. Dit sluit echter niet uit dat de nationale wetgever de bevoegde nationale rechterlijke instanties de bevoegdheid kan verlenen een opportuniteitstoetsing te verrichten.

    Bij gebreke van een specifieke Unieregeling op dit gebied dienen de modaliteiten van de rechterlijke toetsing immers te worden vastgesteld in het nationale procesrecht, met inachtneming van het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel. De nationale wetgever kan de bevoegde nationale rechterlijke instanties dus ruimere bevoegdheden verlenen, om hen in staat te stellen een opportuniteitstoetsing te verrichten.

    (cf. punten 45, 46, dictum 2)


Zaak C‑440/13

Croce Amica One Italia Srl

tegen

Azienda Regionale Emergenza Urgenza (AREU)

(verzoek van het Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing — Overheidsopdrachten voor diensten — Richtlijn 2004/18/EG — Richtlijn 89/665/EEG — Persoonlijke situatie van de gegadigde of inschrijver — Voorlopige gunning van de opdracht — Strafrechtelijke onderzoeken naar de wettelijke vertegenwoordiger van de vennootschap waaraan de opdracht is gegund — Besluit van de aanbestedende dienst om de opdracht definitief niet te gunnen en de aanbesteding in te trekken — Rechterlijke toetsing”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 december 2014

  1. Harmonisatie van de wetgevingen — Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten — Richtlijn 2004/18 — Intrekking van een aanbesteding — Nationale regeling die voorziet in de mogelijkheid tot intrekking mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan — Toelaatbaarheid — Verplichting voor een aanbestedende dienst om een aanbestedingsprocedure te voltooien nadat de opdracht aan een inschrijver is gegund — Geen

    (Richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad, art. 41, lid 1, 43 en 45)

  2. Harmonisatie van de wetgevingen — Beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken — Richtlijn 89/665 — Intrekking van een aanbesteding — Verplichting voor de lidstaten om te voorzien in een beroepsprocedure — Nationale regeling op grond waarvan de nationale rechterlijke instanties het besluit van de aanbestedende dienst om af te zien van het plaatsen van een overheidsopdracht aan een opportuniteitstoetsing kunnen onderwerpen — Toelaatbaarheid

    (Richtlijn 89/665 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66, art. 1, lid 1, derde alinea)

  1.  De artikelen 41, lid 1, 43 en 45 van richtlijn 2004/18 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten moeten aldus worden uitgelegd dat artikel 45 van deze richtlijn, wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de uitsluitingsgronden waarin het voorziet, niet eraan in de weg staat dat een aanbestedende dienst besluit af te zien van het plaatsen van een overheidsopdracht waarvoor een oproep tot mededinging is gedaan, en niet over te gaan tot de definitieve gunning van die opdracht aan de enige inschrijver die nog in de running was en aan wie de opdracht voorlopig was gegund.

    Het Unierecht verzet zich er namelijk niet tegen dat de lidstaten in hun wettelijke regeling voorzien in de mogelijkheid om een besluit tot intrekking van een aanbesteding vast te stellen. Een dergelijk intrekkingsbesluit kan zijn ingegeven door redenen die met name verband houden met de beoordeling of het uit het oogpunt van het algemeen belang opportuun is om een aanbestedingsprocedure te voltooien, onder meer gelet op het feit dat de economische context of de feitelijke omstandigheden dan wel de behoeften van de betrokken aanbestedende dienst zijn gewijzigd. Aan een dergelijk besluit kan ook de vaststelling ten grondslag liggen dat het concurrentieniveau te laag was, gelet op het feit dat aan het einde van de procedure voor het plaatsen van de betrokken opdracht nog slechts één inschrijver geschikt bleek om deze uit te voeren. Een aanbestedende dienst is derhalve niet gehouden een opgestarte aanbestedingsprocedure te voltooien en de betrokken opdracht te gunnen – ook niet aan de enige inschrijver die nog in de running is – mits hij daarbij de beginselen van transparantie en gelijke behandeling in acht neemt.

    (cf. punten 35‑37, dictum 1)

  2.  Het Unierecht inzake overheidsopdrachten, en met name artikel 1, lid 1, derde alinea, van richtlijn 89/665 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66, moet aldus worden uitgelegd dat de in die bepaling bedoelde toetsing een rechtmatigheidstoetsing van de besluiten van de aanbestedende diensten is, die beoogt te waarborgen dat de relevante regels van het Unierecht of de nationale bepalingen ter omzetting van die regels worden nageleefd, en niet mag worden beperkt tot het enkele onderzoek of de besluiten van de aanbestedende dienst arbitrair zijn. Dit sluit echter niet uit dat de nationale wetgever de bevoegde nationale rechterlijke instanties de bevoegdheid kan verlenen een opportuniteitstoetsing te verrichten.

    Bij gebreke van een specifieke Unieregeling op dit gebied dienen de modaliteiten van de rechterlijke toetsing immers te worden vastgesteld in het nationale procesrecht, met inachtneming van het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel. De nationale wetgever kan de bevoegde nationale rechterlijke instanties dus ruimere bevoegdheden verlenen, om hen in staat te stellen een opportuniteitstoetsing te verrichten.

    (cf. punten 45, 46, dictum 2)