ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

13 november 2014 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Gelijke behandeling in arbeid en beroep — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 21 — Richtlijn 2000/78/EG — Artikelen 2, lid 2, 4, lid 1, en 6, lid 1 — Leeftijdsdiscriminatie — Nationale bepaling — Aanstellingseisen voor lokale politieagenten — Leeftijdsgrens van 30 jaar — Rechtvaardigingsgronden”

In zaak C‑416/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 4 de Oviedo (Spanje) bij beslissing van 16 juli 2013, ingekomen bij het Hof op 23 juli 2013, in de procedure

Mario Vital Pérez

tegen

Ayuntamiento de Oviedo,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, K. Lenaerts, vicepresident van het Hof, waarnemend rechter van de Tweede kamer, J.‑C. Bonichot, A. Arabadjiev en J. L. da Cruz Vilaça (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

M. Vital Pérez, vertegenwoordigd door M. Noval Pato en I. Fernández-Jardón Fernández, abogados,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. J. García-Valdecasas Dorrego en L. Banciella Rodríguez-Miñon als gemachtigden,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Möller als gemachtigden,

de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas en R. Coesme als gemachtigden,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door S. Varone, avvocato dello Stato,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Lozano Palacios en D. Martin als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 juli 2014,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 2, lid 2, 4, lid 1, en 6, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16) en van artikel 21, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen M. Vital Pérez en de Ayuntamiento de Oviedo (gemeente Oviedo; hierna: „Ayuntamiento”) betreffende het door de Ayuntamiento genomen besluit tot goedkeuring van een aankondiging van een vergelijkend onderzoek waarbij kandidaten voor posten bij de lokale politie niet ouder mogen zijn dan 30 jaar.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De punten 18, 23 en 25 van de considerans van richtlijn 2000/78 luiden als volgt:

„(18)

Deze richtlijn heeft met name niet tot gevolg dat de strijdkrachten, de politie‑, het gevangeniswezen of de noodhulpdiensten worden gedwongen om personen in dienst te nemen of te houden die niet de vereiste capaciteiten bezitten om alle taken te kunnen verrichten die zij wellicht zullen moeten vervullen met het oog op de legitieme doelstelling van handhaving van het operationele karakter van deze diensten.

[...]

(23)

In een zeer beperkt aantal omstandigheden kan een verschil in behandeling gerechtvaardigd zijn wanneer een met [...] leeftijd [...] verband houdend kenmerk een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem is en het vereiste daaraan evenredig is [...].

[...]

(25)

Het verbod op discriminatie op grond van leeftijd vormt een fundamenteel element om de in de werkgelegenheidsrichtsnoeren gestelde doelen te bereiken en de diversiteit bij de arbeid te bevorderen; niettemin kunnen verschillen in behandeling op grond van leeftijd in bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd zijn en derhalve specifieke bepalingen nodig maken die naargelang de situatie in de lidstaten kunnen verschillen; het is derhalve van essentieel belang onderscheid te maken tussen verschillen in behandeling die gerechtvaardigd zijn, met name door legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt en de beroepsopleiding, en discriminatie die verboden moet worden.”

4

Volgens artikel 1 van richtlijn 2000/78 heeft de richtlijn tot doel met betrekking tot arbeid en beroep een algemeen kader te creëren voor de bestrijding van discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, zodat in de lidstaten het beginsel van gelijke behandeling toegepast kan worden.

5

Artikel 2 van deze richtlijn bepaalt:

„1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder het beginsel van gelijke behandeling verstaan de afwezigheid van elke vorm van directe of indirecte discriminatie op basis van een van de in artikel 1 genoemde gronden.

2.   Voor de toepassing van lid 1 is er:

a)

‚directe discriminatie’, wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld op basis van een van de in artikel 1 genoemde gronden;

[...]”

6

Artikel 3, lid 1, sub a, van richtlijn 2000/78 luidt:

„Binnen de grenzen van de aan de Gemeenschap verleende bevoegdheden, is deze richtlijn zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, op alle personen van toepassing met betrekking tot:

a)

de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep, met inbegrip van de selectie‑ en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie, met inbegrip van bevorderingskansen”.

7

Artikel 4, lid 1, van deze richtlijn luidt als volgt:

„Niettegenstaande artikel 2, leden 1 en 2, kunnen de lidstaten bepalen dat een verschil in behandeling dat op een kenmerk in verband met een van de in artikel 1 genoemde gronden berust, geen discriminatie vormt, indien een dergelijk kenmerk, vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem en het vereiste evenredig aan dat doel is.”

8

Artikel 6 van richtlijn 2000/78 bepaalt:

„1.   Niettegenstaande artikel 2, lid 2, kunnen de lidstaten bepalen dat verschillen in behandeling op grond van leeftijd geen discriminatie vormen indien zij in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

Dergelijke verschillen in behandeling kunnen onder meer omvatten:

[...]

c)

de vaststelling van een maximumleeftijd voor aanwerving, gebaseerd op de opleidingseisen voor de betrokken functie of op de noodzaak van een aan pensionering voorafgaand redelijk aantal arbeidsjaren.

[...]”

Spaans recht

9

In Spanje hebben alle 17 autonome regio’s wet‑ of regelgeving betreffende de status van de lokale politie vastgesteld. In deze wet‑ of regelgeving is er sprake van verschillen wat betreft de maximumleeftijd om politieagent te worden. Zo voorzien sommige wetten in een maximumleeftijd van 30 jaar of ouder, terwijl in andere wetten geen leeftijdsgrens wordt gesteld.

10

In artikel 18, lid 6, van Ley 2/2007 de Coordinación de las Policías Locales de la Comunidad Autonóma del Principado de Asturias (wet 2/2007 tot coördinatie van de lokale politie in de autonome regio van het Prinsdom Asturië) van 23 maart 2007 (BOE nr. 169 van 16 juli 2007) wordt het takenpakket van de lokale politie als volgt omschreven:

„Bijstandsverlening aan burgers, bescherming van personen en zaken, arrestatie en bewaking van daders van strafbare feiten, preventieve patrouilles, regeling van het verkeer, en alle andere soortgelijke taken die hun meerderen hun hebben opgedragen.”

11

Artikel 32, sub b, van die wet stelt met name als algemene toelatingseis voor een betrekking bij de lokale politie dat sollicitanten:

„[...]

b)

niet jonger zijn dan 18 jaar en niet ouder zijn dan 30 jaar.”

12

Ley 2/2007 is vastgesteld op grond van de bevoegdheden die in de Spaanse grondwet aan de autonome regio’s zijn toebedeeld in het kader van Ley Orgánica 2/1986 de Fuerzas y Cuerpos de Seguridad (organieke wet 2/1986 inzake veiligheids‑ en politiediensten) van 13 maart 1986 (BOE nr. 63 van 14 maart 1986).

13

Volgens artikel 11, lid 1, van Ley Orgánica 2/1986 hebben de veiligheids‑ en politiediensten de volgende taken:

„De veiligheids‑ en politiediensten moeten de vrije uitoefening van rechten en vrijheden beschermen en zorgen voor de veiligheid van de burger door het vervullen van de volgende taken:

a)

toezien op de naleving van de wetten en algemene voorschriften middels het uitvoeren van de bevelen die zij krijgen van de autoriteiten, in het kader van hun onderscheiden bevoegdheden;

b)

personen helpen en beschermen en zorgen voor de bewaking en beveiliging van objecten die om welke reden dan ook in gevaar zijn;

c)

waar nodig openbare gebouwen en voorzieningen bewaken en beveiligen;

d)

de bescherming en veiligheid van prominente personen verzekeren;

e)

de openbare orde en veiligheid handhaven en indien nodig herstellen;

f)

voorkomen dat de wet wordt overtreden;

g)

strafbare feiten onderzoeken en de vermeende daders opsporen en arresteren, de instrumenten, opbrengsten en bewijzen van strafbare feiten in bewaring nemen en deze ter beschikking stellen aan de bevoegde rechter of rechtbank, alsmede de nodige technische deskundigenrapporten opstellen;

h)

alle informatie die relevant is voor de openbare orde en veiligheid verzamelen, in ontvangst nemen en onderzoeken, alsmede methoden en technieken ter preventie van criminaliteit bestuderen, opzetten en toepassen;

i)

in geval van ernstige risico’s, rampen en algemene calamiteiten samenwerken met de civiele bescherming op de in de wetgeving inzake civiele bescherming voorgeschreven wijze.”

14

Artikel 53, lid 1, van Ley Orgánica 2/1986, waarin de taken van de lokale politie worden genoemd, luidt als volgt:

„De lokale politie voert de volgende taken uit:

a)

lokale autoriteiten beschermen en toezicht op hun gebouwen en voorzieningen verzekeren;

b)

binnen de bebouwde kom het verkeer regelen en de bewegwijzering verzorgen overeenkomstig de verkeersvoorschriften;

c)

proces-verbaal opmaken van verkeersongevallen binnen de bebouwde kom;

d)

politiële administratieve activiteiten verrichten met betrekking tot tot hun bevoegdheden behorende gemeentelijke verordeningen, officiële bekendmakingen en andere voorschriften;

e)

deelnemen aan de taken van de gerechtelijke politie [...];

f)

hulp verlenen in geval van ongevallen, rampen en calamiteiten, door op de wettelijk voorgeschreven wijze deel te nemen aan de uitvoering van plannen inzake civiele bescherming;

g)

preventieve acties ondernemen en alle maatregelen nemen om te voorkomen dat de wet wordt overtreden [...];

h)

toezicht houden op openbare ruimten en samenwerken met de veiligheidsdiensten van de staat en de politie van de autonome regio’s om de bescherming van demonstraties te verzekeren en tijdens grote bijeenkomsten de orde te bewaren, wanneer om hun tussenkomst wordt verzocht;

i)

bijdragen aan het beslechten van particuliere geschillen, wanneer om hun tussenkomst wordt verzocht.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

15

Op 8 april 2013 is Vital Pérez bij de verwijzende rechter in beroep gegaan tegen het besluit van 7 maart 2013 van de Ayuntamiento houdende goedkeuring van de specifieke voorwaarden voor een aankondiging van een vergelijkend onderzoek met het oog op de bezetting van vijftien posten bij de lokale politie.

16

Vital Pérez bestrijdt de rechtmatigheid van de in punt 3.2 van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek neergelegde voorwaarde dat de sollicitanten niet ouder mogen zijn dan 30 jaar. Volgens verzoeker in het hoofdgeding doet dit vereiste afbreuk aan zijn in de Spaanse grondwet en in richtlijn 2000/78 verankerde grondrecht om onder gelijke voorwaarden toegang te krijgen tot overheidsfuncties.

17

Vital Pérez vordert nietigverklaring van punt 3.2 op de grond dat daarin een voorwaarde is opgenomen die noch onderbouwd noch gerechtvaardigd is aangezien het beschikken over voldoende fysieke conditie voor de uitoefening van de taken wordt gegarandeerd door de in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek vermelde fysieke tests. Volgens punt 3.5 van de aankondiging moeten de sollicitanten immers „fysiek en psychisch in staat zijn om de taken van de functie uit te voeren en te slagen voor de fysieke tests” die in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde aankondiging van het vergelijkend onderzoek nader zijn omschreven.

18

Vital Pérez wijst erop dat er in de wet‑ en regelgeving van de verschillende autonome regio’s ofwel geen leeftijdsgrens wordt gesteld (Andalusië, Aragon, Balearen, Canarische Eilanden, Castilië-La Mancha, Catalonië en Extremadura), ofwel sprake is van een leeftijdsgrens van 35 jaar (Baskenland) of 36 jaar (Galicië en de autonome regio Valencia).

19

De Ayuntamiento betoogt dat met de gestelde leeftijdseis slechts wordt aangesloten bij Ley 2/2007. Bovendien beroept zij zich op artikel 6 van richtlijn 2000/78 om deze maatregel te rechtvaardigen, en stelt zij dat het Hof zich in ieder geval reeds ten gunste van deze eis heeft uitgesproken in het arrest Wolf (C‑229/08, EU:C:2010:3).

20

De verwijzende rechter geeft aan dat het Tribunal Supremo bij arresten van 21 maart en 17 oktober 2011 is overgegaan tot nietigverklaring van het voorschrift op grond waarvan sollicitanten die ouder zijn dan 30 jaar worden uitgesloten van het algemeen vergelijkend onderzoek voor aspirant-inspecteurs bij de nationale politie, en is van oordeel dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde leeftijdseis mogelijkerwijs niet voldoet aan het evenredigheidsbeginsel. Naar oordeel van de verwijzende rechter bestaan er immers minder beperkende middelen dan de vaststelling van een maximumleeftijd om het beoogde doel te bereiken, namelijk het doel dat de lokale politieagenten beschikken over de voor de uitoefening van hun beroep vereiste bijzondere fysieke conditie. Het doorlopen van veeleisende fysieke tests is juist een specifieke eis die in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek wordt gesteld.

21

De verwijzende rechter oordeelt voorts dat de fysieke conditie waarover lokale politieagenten dienen te beschikken, niet vergeleken kan worden met de van brandweerlieden verlangde „fysieke capaciteiten van een bijzonder hoog niveau” omdat zij andere taken hebben, zodat het arrest Wolf (EU:C:2010:3) niet direct kan worden toegepast op het onderhavige geval.

22

Tegen die achtergrond heeft de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 4 de Oviedo de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Staan de artikelen 2, lid 2, 4, lid 1, en 6, lid 1, sub c, van [richtlijn 2000/78] en artikel 21, lid 1, van het [Handvest], voor zover zij elke discriminatie op grond van leeftijd verbieden, eraan in de weg dat bij een gemeentelijke aankondiging die uitdrukkelijk een regionale wet van een lidstaat uitvoert, voor de toegang tot een functie bij de lokale politie een maximumleeftijd van dertig jaar wordt vastgesteld?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

Opmerking vooraf

23

In het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing vraagt de verwijzende rechter het Hof om uitlegging van artikel 21 van het Handvest en van bepalingen van richtlijn 2000/78.

24

Het Hof heeft het bestaan erkend van een beginsel van non‑discriminatie op grond van leeftijd dat als een algemeen beginsel van het recht van de Unie moet worden beschouwd en dat door richtlijn 2000/78 is geconcretiseerd voor het gebied van arbeid en beroep (arresten Kücükdeveci, C‑555/07, EU:C:2010:21, punt 21, en Prigge e.a., C‑447/09, EU:C:2011:573, punt 38).

25

Wanneer aan het Hof een prejudiciële vraag betreffende de uitlegging van het in artikel 21 van het Handvest neergelegde algemeen beginsel van non‑discriminatie op grond van leeftijd en van bepalingen van richtlijn 2000/78 wordt voorgelegd in het kader van een geschil tussen een particulier en een overheidsinstantie, onderzoekt het Hof de vraag dus slechts in het licht van die richtlijn (zie in die zin arrest Tyrolean Airways Tiroler Luftfahrt, C‑132/11, EU:C:2012:329, punten 21‑23).

Beantwoording van de prejudiciële vraag

26

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 2, lid 2, 4, lid 1, en 6, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/78 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die een maximumleeftijd van 30 jaar instelt voor het aanwerven van lokale politieagenten.

27

Voor de beantwoording van de vraag moet worden nagegaan of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/78 valt en, zo ja, of deze regeling een verschil in behandeling op grond van leeftijd schept, welk verschil tegen de achtergrond van de richtlijn eventueel als gerechtvaardigd kan worden aangemerkt.

28

Om te beginnen blijkt zowel uit de titel en de considerans als uit de inhoud en de doelstelling van richtlijn 2000/78 dat deze strekt tot invoering van een algemeen kader om voor eenieder gelijke behandeling te waarborgen „in arbeid en beroep”, door de betrokkenen een doeltreffende bescherming te bieden tegen discriminatie op een van de in artikel 1 van de richtlijn genoemde gronden, waaronder leeftijd (arresten Hütter, C‑88/08, EU:C:2009:381, punt 33, en Georgiev, C‑250/09 en C‑268/09, EU:C:2010:699, punt 26).

29

Wat meer in het bijzonder de toepassing van deze richtlijn in het hoofdgeding betreft, moet worden vastgesteld dat de richtlijn blijkens artikel 3, lid 1, sub a, ervan zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, op alle personen van toepassing is, met name met betrekking tot de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep, met inbegrip van de selectie‑ en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie.

30

Artikel 32, sub b, van Ley 2/2007 bepaalt dat aanwerving bij de lokale politie niet mogelijk is voor personen die ouder zijn dan 30 jaar en heeft daarmee betrekking op de voor deze werknemers geldende aanstellingseisen. Een dergelijke regeling moet dus worden geacht regels in te voeren met betrekking tot de toegang tot arbeid in overheidsdienst in de zin van artikel 3, lid 1, sub a, van richtlijn 2000/78.

31

Hieruit volgt dat deze richtlijn van toepassing is op een situatie als die welke tot het voor de verwijzende rechter aanhangige geding heeft geleid.

32

Wat betreft de vraag of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling leidt tot een verschil in behandeling op grond van leeftijd, moet in herinnering worden geroepen dat volgens artikel 2, lid 1, van richtlijn 2000/78 „onder het beginsel van gelijke behandeling [wordt] verstaan de afwezigheid van elke vorm van directe of indirecte discriminatie op basis van een van de in artikel 1 [van de richtlijn] genoemde gronden”. Artikel 2, lid 2, sub a, van de richtlijn preciseert dat er voor de toepassing van lid 1 van dit artikel sprake is van directe discriminatie wanneer iemand op basis van een van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde gronden ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie.

33

In het onderhavige geval heeft artikel 32, sub b, van Ley 2/2007 tot gevolg dat bepaalde personen, uitsluitend omdat zij ouder zijn dan 30 jaar, ongunstiger worden behandeld dan andere personen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden. Bij een dergelijke regeling is duidelijk sprake van een direct op leeftijd gegrond verschil in behandeling in de zin van artikel 1 juncto artikel 2, lid 2, sub a, van richtlijn 2000/78.

34

Nagegaan moet nog worden of dat verschil in behandeling kan worden gerechtvaardigd in het licht van de artikelen 4, lid 1, en 6, lid 1, van richtlijn 2000/78.

35

Wat in de eerste plaats artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/78 betreft, moet erop worden gewezen dat volgens deze bepaling „een verschil in behandeling dat op een kenmerk in verband met een van de in artikel 1 [van de richtlijn] genoemde gronden berust, geen discriminatie vormt, indien een dergelijk kenmerk, vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, een wezenlijk en bepalend beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem en het vereiste evenredig aan dat doel is”.

36

In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat uit artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/78 blijkt dat niet de grond voor het verschil in behandeling, maar een met deze grond verband houdend kenmerk een wezenlijk en bepalend beroepsvereiste moet vormen (zie arresten Wolf, EU:C:2010:3, punt 35, en Prigge e.a., EU:C:2011:573, punt 66).

37

Volgens vaste rechtspraak is het beschikken over bijzondere fysieke capaciteiten een leeftijdsgebonden kenmerk (arresten Wolf, EU:C:2010:3, punt 41, en Prigge e.a., EU:C:2011:573, punt 67).

38

In het onderhavige geval volgt uit artikel 18, lid 6, van Ley 2/2007 dat de taken van de lokale politie met name bestaan uit bijstandsverlening aan burgers, bescherming van personen en zaken, arrestatie en bewaking van daders van strafbare feiten, preventieve patrouilles en regeling van het verkeer.

39

Ofschoon voor sommige taken, zoals bijstandsverlening aan burgers en regeling van het verkeer, geen hoge fysieke eisen lijken te worden gesteld, neemt dit niet weg dat bij de taken met betrekking tot bescherming van personen en zaken, arrestatie en bewaking van daders van strafbare feiten en preventieve patrouilles sprake kan zijn van het gebruik van fysiek geweld.

40

Laatstgenoemde taken vergen naar hun aard een uitstekende fysieke geschiktheid aangezien fysieke tekortkomingen tijdens de uitoefening van deze taken belangrijke gevolgen kunnen hebben, niet alleen voor de politieagenten zelf en voor derden, maar ook voor de handhaving van de openbare orde (zie in die zin arrest Prigge e.a., EU:C:2011:573, punt 67).

41

Hieruit volgt dat voor het beroep van lokaal politieagent het beschikken over bijzondere fysieke capaciteiten kan worden aangemerkt als een „wezenlijk en bepalend beroepsvereiste” in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/78.

42

Aangaande het doel van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling heeft de Spaanse regering over Ley 2/2007 opgemerkt dat met de vaststelling van een leeftijdsgrens van 30 jaar voor aanwerving bij de lokale politie wordt beoogd de effectiviteit en het goed functioneren van die politie te verzekeren door ervoor te zorgen dat de nieuw aangeworven ambtenaren in staat zijn om de fysiek veeleisende taken gedurende een relatief lange periode van hun loopbaan te vervullen.

43

Dienaangaande moet worden vastgesteld dat volgens punt 18 van de considerans van richtlijn 2000/78 de richtlijn niet tot gevolg heeft dat de politie wordt gedwongen om personen in dienst te nemen of te houden die niet de vereiste capaciteiten bezitten om alle taken te kunnen verrichten die zij wellicht zullen moeten vervullen met het oog op de legitieme doelstelling van handhaving van het operationele karakter van deze diensten.

44

De wens om de effectiviteit en het goed functioneren van de politie te verzekeren, is dus een legitieme doelstelling in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/78 (zie in die zin arrest Wolf, EU:C:2010:3, punt 39).

45

Nagegaan moet echter worden of er, met de vaststelling van die leeftijdsgrens, in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling een evenredige eis is geformuleerd, namelijk of de leeftijdsgrens geschikt is om het nagestreefde doel te bereiken en niet verder gaat dan nodig is om dit doel te bereiken.

46

Volgens punt 23 van de considerans van richtlijn 2000/78 kan een verschil in behandeling in een „zeer beperkt aantal omstandigheden” gerechtvaardigd zijn wanneer een met name met leeftijd verband houdend kenmerk een wezenlijk en bepalend beroepsvereiste vormt.

47

Bovendien moet artikel 4, lid 1, van de richtlijn strikt worden uitgelegd aangezien op grond daarvan kan worden afgeweken van het non-discriminatiebeginsel (arrest Prigge e.a., EU:C:2011:573, punt 72).

48

Nader bekeken moet worden of, gelet op hetgeen in de punten 39 tot en met 41 van het onderhavige arrest is uiteengezet, de voor de functie van lokaal politieagent vereiste bijzondere fysieke capaciteiten onlosmakelijk verbonden zijn met een bepaalde leeftijdsgroep en niet kunnen worden aangetroffen bij personen die een bepaalde leeftijdsgrens hebben overschreden.

49

Daarbij moet rekening worden gehouden met de volgende aspecten.

50

Ten eerste blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de lokale politiewetten van de autonome regio’s kennelijk uiteenlopen wat betreft de vaststelling van een leeftijdsgrens voor aanwerving bij de lokale politie. Sommige wetten voorzien immers in een maximumleeftijd van 30 jaar of ouder (35 jaar, 36 jaar of 40 jaar), terwijl andere autonome regio’s ervoor hebben gekozen geen leeftijdsgrens te stellen.

51

Ten tweede heeft de Spaanse regering in haar antwoord op een schriftelijke vraag van het Hof bevestigd dat voor aanwerving bij de nationale politie – wier in artikel 11 van Ley 2/1986 vastgelegde taken vergelijkbaar zijn met die van de lokale politie – de eis omtrent de maximumleeftijd van 30 jaar niet meer wordt gesteld.

52

Ten derde moet erop worden gewezen dat het Hof in het arrest Wolf (EU:C:2010:3, punt 44) van oordeel was dat een maatregel waarbij voor een aanstelling bij het middenkader van de brandweertechnische dienst een maximumleeftijd van 30 jaar gold, evenredig was aangezien de leeftijdsgrens nodig was ter waarborging van de effectiviteit en het goed functioneren van de betrokken dienst.

53

Het Hof is evenwel pas tot dat oordeel gekomen na op basis van de overgelegde wetenschappelijke gegevens te hebben vastgesteld dat bepaalde aan de leden van het middenkader van de brandweertechnische dienst toevertrouwde taken, zoals brandbestrijding, fysieke capaciteiten „van een bijzonder hoog niveau” vergden en dat slechts zeer weinig ambtenaren die ouder zijn dan 45 jaar voldoende fysieke capaciteiten hebben om dergelijke activiteiten uit te voeren. Het Hof heeft verklaard dat bij aanwerving op latere leeftijd te veel ambtenaren niet voor de fysiek zwaarste taken zouden kunnen worden ingezet. De aangeworven ambtenaren zouden dan evenmin lang genoeg voor die taken kunnen worden ingezet. Ten slotte vereist een degelijke organisatie van het middenkader van de brandweertechnische dienst dat er een correlatie bestaat tussen de fysiek veeleisende posten, waarvoor de oudere ambtenaren niet geschikt zijn, en de fysiek minder veeleisende posten, waarvoor die ambtenaren wel geschikt zijn (arrest Wolf, EU:C:2010:3, punten 41 en 43).

54

Blijkens de vaststellingen van de verwijzende rechter zijn, gelet op de in punt 38 van het onderhavige arrest genoemde taken van de lokale politie, de capaciteiten waarover lokale politieagenten moeten beschikken om een aantal van die taken te kunnen uitvoeren, niet altijd te vergelijken met de fysieke capaciteiten „van een bijzonder hoog niveau” die steeds van brandweerlieden worden verlangd, met name bij brandbestrijding.

55

Zoals in punt 17 van het onderhavige arrest is aangegeven, bepaalt punt 3.5 van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek met het oog op de bezetting van posten bij de lokale politie van de Ayuntamiento dat de sollicitanten „fysiek en psychisch in staat [moeten] zijn om de taken van de functie uit te voeren en te slagen voor de fysieke tests” die in die aankondiging nader zijn omschreven. Het gaat daarbij om veeleisende fysieke eliminatietests waarmee volgens de verwijzende rechter op een minder beperkende wijze dan door vaststelling van een maximumleeftijd het doel kan worden bereikt dat de lokale politieagenten beschikken over de voor de uitoefening van hun beroep vereiste bijzondere fysieke conditie.

56

Voorts kan nergens uit de aan het Hof overgelegde stukken of bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen worden afgeleid dat voor de effectiviteit en het goed functioneren van de lokale politie vereist is dat binnen de lokale politie wordt vastgehouden aan een bepaalde leeftijdsopbouw en uitsluitend ambtenaren jonger dan 30 jaar worden aangeworven.

57

Uit deze overwegingen volgt dat er, met de vaststelling van die leeftijdsgrens, in Ley 2/2007 een onevenredige eis is geformuleerd.

58

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/78 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die een maximumleeftijd van 30 jaar instelt voor het aanwerven van lokale politieagenten.

59

Wat in de tweede plaats artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78 betreft, moet erop worden gewezen dat een verschil in behandeling op grond van leeftijd volgens deze bepaling geen discriminatie vormt indien het in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Lid 1, tweede alinea, sub c, waar de verwijzende rechter expliciet naar verwijst in zijn vraag, bepaalt dat het bij een dergelijk verschil in behandeling kan gaan om „de vaststelling van een maximumleeftijd voor aanwerving, gebaseerd op de opleidingseisen voor de betrokken functie of op de noodzaak van een aan pensionering voorafgaand redelijk aantal arbeidsjaren”.

60

Nagegaan moet dus worden of de voor aanwerving bij de lokale politie geldende eis omtrent de maximumleeftijd van 30 jaar, als bedoeld in artikel 32, sub b, van Ley 2/2007, wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78, en of de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

61

In het hoofdgeding staat in Ley 2/2007 niets vermeld over de met artikel 32, sub b, beoogde doelen.

62

Zoals het Hof heeft geoordeeld, kan uit artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78 evenwel niet worden afgeleid dat een gebrek aan precisie met betrekking tot het doel van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling automatisch uitsluit dat de regeling kan worden gerechtvaardigd op grond van deze bepaling. Bij gebreke van een dergelijke nauwkeurige vermelding is het van belang dat het onderliggende doel van de betrokken maatregel kan worden bepaald aan de hand van andere aanknopingspunten, ontleend aan de algemene context van de maatregel, zodat de legitimiteit ervan en de passendheid en noodzakelijkheid van de ter bereiking van dit doel ingezette middelen door de rechter kunnen worden getoetst (arresten Palacios de la Villa, C‑411/05, EU:C:2007:604, punten 56 en 57, en Commissie/Hongarije, C‑286/12, EU:C:2012:687, punt 58).

63

Allereerst moet worden opgemerkt dat de Spaanse regering weliswaar heeft aangevoerd dat met de betrokken maatregel wordt gestreefd naar een evenwichtige leeftijdsopbouw, maar dat niet uit de aan het Hof overgelegde stukken blijkt dat met de maatregel ook wordt beoogd om nieuwe aanwervingen te stimuleren. De maatregel kan dan ook niet worden aangemerkt als een maatregel ter bevordering van doelstellingen inzake werkgelegenheid in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78.

64

Uit de overwegingen van de verwijzende rechter, die als enige bevoegd is om het toepasselijke nationale recht uit te leggen, volgt ten aanzien van de eventuele toepassing van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78 in het hoofdgeding echter dat de in Ley 2/2007 gestelde leeftijdseis is gebaseerd op de opleidingseisen voor de betrokken functie en op de noodzaak dat een redelijk aantal arbeidsjaren aan pensionering of de overgang naar een andere activiteit voorafgaat.

65

Aangezien deze doelstellingen in artikel 6, lid 1, tweede alinea, sub c, van richtlijn 2000/78 staan vermeld, kunnen zij een verschil in behandeling op grond van leeftijd „in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk” rechtvaardigen overeenkomstig artikel 6, lid 1.

66

Ook moet worden nagegaan of de ter verwezenlijking van deze doelstellingen ingezette middelen passend en noodzakelijk zijn.

67

In dit verband zij opgemerkt dat de lidstaten over een ruime beoordelingsvrijheid beschikken bij de keuze van de maatregelen die geschikt zijn ter verwezenlijking van hun doelstellingen op het gebied van sociaal beleid en werkgelegenheidsbeleid. Deze beoordelingsvrijheid mag echter niet tot gevolg hebben dat de toepassing van het beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd zinloos wordt (arresten Age Concern England, C‑388/07, EU:C:2009:128, punt 51, en Ingeniørforeningen i Danmark, C‑499/08, EU:C:2010:600, punt 33).

68

Wat ten eerste het doel met betrekking tot de opleidingseisen voor de functie van lokaal politieagent betreft, volgt uit punt 7 van de door de Ayuntamiento goedgekeurde aankondiging van het vergelijkend onderzoek dat de voor het vergelijkend onderzoek geslaagde kandidaten, alvorens in dienst te treden, een „selectieve opleiding” moeten volgen waarvan de duur door de regionale academie voor lokale politie of door de Ayuntamiento is vastgesteld.

69

In artikel 36 van Ley 2/2007, dat als enige bepaling van die wet betrekking heeft op de opleiding van lokale politieagenten, staat slechts vermeld dat de academie voor openbare veiligheid van het Prinsdom Asturië „zorgt voor de opleiding [...], bevordering en specialisering” van de lokale politieagenten, zonder dat de kenmerken van de betrokken opleiding nader worden toegelicht.

70

Uit de aan het Hof overgelegde gegevens kan niet worden opgemaakt dat de leeftijdsgrens voor aanwerving passend en noodzakelijk is in het licht van het doel om te zorgen voor de opleiding van de betrokken politieagenten.

71

Wat ten tweede het doel betreft dat ziet op de noodzaak dat een redelijk aantal arbeidsjaren aan pensionering voorafgaat, moet er om te beginnen op worden gewezen dat blijkens de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens de pensioengerechtigde leeftijd voor lokale politieagenten 65 jaar is. De verwijzende rechter vermeldt weliswaar ook de overgang naar een andere activiteit op de leeftijd van 58 jaar, maar het gaat daarbij om een mogelijkheid die lokale politieagenten desgewenst hebben en die bovendien geen invloed heeft op de pensioenleeftijd.

72

Hieruit volgt dat een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die een maximumleeftijd van 30 jaar instelt voor het aanwerven van lokale politieagenten, niet noodzakelijk kan worden geacht om te verzekeren dat de politieagenten voorafgaand aan hun pensionering een redelijk aantal arbeidsjaren hebben opgebouwd in de zin van artikel 6, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/78. Dat de „normale” pensioenleeftijd in het algemene socialezekerheidsstelsel 67 jaar is, is in dit verband irrelevant.

73

Derhalve kan het uit een bepaling als artikel 32, sub b, van Ley 2/2007 voortvloeiende verschil in behandeling niet op grond van artikel 6, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/78 worden gerechtvaardigd.

74

Op de gestelde vraag moet dus worden geantwoord dat de artikelen 2, lid 2, 4, lid 1, en 6, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/78 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die een maximumleeftijd van 30 jaar instelt voor het aanwerven van lokale politieagenten.

Kosten

75

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

 

De artikelen 2, lid 2, 4, lid 1, en 6, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die een maximumleeftijd van 30 jaar instelt voor het aanwerven van lokale politieagenten.

 

ondertekeningen


( *1 )   Procestaal: Spaans.