Zaak C‑352/13

Cartel Damage Claims (CDC) Hydrogen Peroxide SA

tegen

Akzo Nobel NV e.a.

(verzoek van het Landgericht Dortmund om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Bijzondere bevoegdheden — Artikel 6, punt 1 — Beroep gericht tegen in verschillende lidstaten gevestigde verweerders die hebben deelgenomen aan een met artikel 81 EG en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte strijdig verklaarde mededingingsregeling, ertoe strekkende dat deze hoofdelijk worden veroordeeld tot schadevergoeding en informatie verstrekken — Bevoegdheid van het aangezochte gerecht jegens de medeverweerders — Afstand van instantie ten aanzien van de verweerder met woonplaats in de lidstaat van het aangezochte gerecht — Bevoegdheid inzake verbintenissen uit onrechtmatige daad — Artikel 5, punt 3 — Forumkeuzebedingen — Artikel 23 — Doeltreffende uitvoering van het kartelverbod”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 mei 2015

  1. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Bijzondere bevoegdheden — Pluraliteit van verweerders — Bevoegdheid van het gerecht van een der medeverweerders — Strikte uitlegging — Voorwaarde — Samenhang — Begrip samenhang

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 6, punt 1)

  2. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Bijzondere bevoegdheden — Pluraliteit van verweerders — Vordering gericht tegen meerdere ondernemingen die hebben deelgenomen aan een kartel dat in strijd met het recht van de Unie is verklaard en strekkende tot hoofdelijke veroordeling van deze ondernemingen tot schadevergoeding en tot informatieverstrekking — Afstand van instantie ten aanzien van de enige medeverweerder met woonplaats in de lidstaat van de aangezochte rechterlijke instantie — Geen invloed — Voorwaarde — Geen collusie van de partijen

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 6, punt 1)

  3. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Bijzondere bevoegdheden — Bevoegdheid inzake verbintenissen uit onrechtmatige daad — Plaats van het intreden van de schade en plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis — Vordering gericht tegen meerdere ondernemingen die hebben deelgenomen aan een kartel dat in strijd met het recht van de Unie is verklaard en strekkende tot hoofdelijke veroordeling van deze ondernemingen tot schadevergoeding en tot informatieverstrekking — Schadebrengend feit voor elke beweerde benadeelde individueel beschouwd — Slachtoffer dat kan kiezen tot welke rechterlijke instantie het zich wendt

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 5, punt 3)

  4. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Forumkeuze — Overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter — Forumkeuzebeding in een overeenkomst — Tegenwerpbaarheid aan derden van dat beding — Voorwaarde — Instemming van de derde met dat beding — Beperking — Derde die in alle rechten en verplichtingen van de oorspronkelijke contractpartij is getreden

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 23)

  5. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Forumkeuze — Overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter — Forumkeuzebeding in een leveringsovereenkomst — Vordering gericht tegen meerdere ondernemingen die hebben deelgenomen aan een kartel dat in strijd met het recht van de Unie is verklaard en strekkende tot hoofdelijke veroordeling van deze ondernemingen tot schadevergoeding en tot informatieverstrekking — Aangezochte rechterlijke instantie gebonden aan een dergelijk van de bijzondere bevoegdheden afwijkend beding — Voorwaarde — Beding dat betrekking heeft op geschillen betreffende een inbreuk op het mededingingsrecht

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 5, punt 3, 6, punt 1, en 23, lid 1)

  1.  Voor de toepassing van artikel 6, punt 1, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet worden nagegaan of er tussen de door dezelfde verzoeker tegen verschillende verweerders ingediende vorderingen een zodanige samenhang bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige berechting ervan teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. In dit verband kunnen beslissingen niet reeds onverenigbaar worden geacht op grond van een divergentie in de beslechting van het geschil, maar is daartoe bovendien vereist dat deze divergentie zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens.

    Die laatste voorwaarde dat sprake is van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens, is vervuld aangezien verweersters in het hoofdgeding hebben deelgenomen aan een mededingingsregeling die volgens de Commissie één voortdurende inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte vormde, door overeenkomsten in overeenstemming met die mededingingsregeling te sluiten en uit te voeren, ook al verschilde die deelneming zowel vanuit geografisch oogpunt als in de tijd bezien.

    (cf. punten 20, 21)

  2.  Artikel 6, punt 1, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling neergelegde regel van concentratie van bevoegdheden voor het geval dat er meerdere verweerders zijn, kan worden toegepast op een vordering die ertoe strekt dat ondernemingen die op verschillende plaatsen en op verschillende tijdstippen hebben deelgenomen aan één voortdurende, in een beschikking van de Europese Commissie vastgestelde inbreuk op het in het recht van de Unie voorziene kartelverbod, hoofdelijk worden veroordeeld tot schadevergoeding en, in het kader hiervan, tot informatieverstrekking, ook indien de verzoeker afstand van zijn vordering heeft gedaan ten aanzien van de enige medeverweerder met woonplaats in de lidstaat waar de aangezochte rechterlijke instantie zetelt, tenzij wordt aangetoond dat de verzoeker en die medeverweerder zich schuldig hebben gemaakt aan collusie met de bedoeling, de voorwaarden voor toepassing van deze bepaling op het moment van instelling van dat beroep kunstmatig te creëren of te handhaven.

    Wanneer schadevorderingen tegen meerdere, in verschillende lidstaten gevestigde vennootschappen die in strijd met het mededingingsrecht van de Unie hebben deelgenomen aan één voortdurende inbreuk, afzonderlijk worden berecht, kan zulks immers leiden tot onverenigbare beslissingen in de zin van artikel 6, punt 1, van verordening nr. 44/2001.

    Ofschoon het aan de aangezochte rechterlijke instantie is, het bewijs dat de betrokken partijen zich schuldig hebben gemaakt aan collusie met de bedoeling, de voorwaarden voor toepassing van deze bepaling op het moment van instelling van het beroep kunstmatig te creëren of te handhaven, te beoordelen, vormt voorts de enkele omstandigheid dat onderhandelingen zijn aangegaan om tot een eventuele minnelijke schikking te komen, nog geen bewijs voor een dergelijke collusie. Dat zou daarentegen het geval zijn indien mocht blijken dat een dergelijke transactie inderdaad is gesloten, maar is verheimelijkt om de schijn te wekken dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 6, punt 1, van verordening nr. 44/2001 was voldaan.

    (cf. punten 25, 31‑33, dictum 1)

  3.  Artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat wanneer in meerdere lidstaten gevestigde verweerders in rechte worden aangesproken tot schadevergoeding ter zake van één enkele voortdurende inbreuk waaraan zij in meerdere lidstaten en op verschillende plaatsen en tijdstippen hebben deelgenomen, welke inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is vastgesteld door de Europese Commissie, het schadebrengende feit voor elke beweerde benadeelde individueel beschouwd is ingetreden en elk van hen op grond van dat artikel 5, punt 3, kan kiezen, zich te wenden hetzij tot de rechterlijke instantie van de plaats waar de betrokken mededingingsregeling definitief is gesloten of, in voorkomend geval, van de plaats waar een specifieke regeling tot stand is gekomen die voor zich alleen als de schadeveroorzakende gebeurtenis kan worden aangeduid, hetzij tot de rechterlijke instantie van de plaats van zijn zetel.

    (cf. punt 56, dictum 2)

  4.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 64, 65)

  5.  Artikel 23, lid 1, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat ingeval in rechte schadevergoeding wordt gevorderd wegens inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, rekening mag worden gehouden met forumkeuzebedingen in leveringsovereenkomsten, ook indien dat ertoe leidt dat wordt afgeweken van de regels inzake de internationale bevoegdheid van artikelen 5, punt 3, en/of 6, punt 1, van die verordening, op voorwaarde dat die bedingen betrekking hebben op geschillen inzake aansprakelijkheid wegens een inbreuk op het mededingingsrecht.

    Een forumkeuzebeding kan immers alleen gelden voor geschillen die zijn ontstaan of zullen ontstaan in verband met een bepaalde rechtsbetrekking, hetgeen betekent dat een forumkeuzebeding zich alleen uitstrekt tot geschillen die zijn ontstaan in de rechtsbetrekking naar aanleiding waarvan het is overeengekomen. Met dit vereiste wordt vermeden dat een partij wordt verrast doordat een bepaald gerecht is aangewezen om kennis te nemen van alle geschillen die zullen ontstaan in haar betrekkingen met haar medecontractant en die hun oorsprong vinden in andere betrekkingen dan die naar aanleiding waarvan de forumkeuze is bedongen. Gelet op dit doel zal de nationale rechterlijke instantie onder meer in de beschouwing moeten betrekken dat een beding dat abstract verwijst naar geschillen die in contractuele betrekkingen ontstaan, niet geldt voor een geschil waarin een medecontractant betrokken raakt wegens een verbintenis uit onrechtmatige daad op grond dat hij aan een onrechtmatige mededingingsregeling heeft deelgenomen. Daar een dergelijk geschil voor de benadeelde onderneming niet redelijkerwijs voorzienbaar was op het moment waarop zij instemde met bedoeld beding – de onrechtmatige mededingingsregeling waarbij zijn medecontractant betrokken is, was hem op dat moment niet bekend – kan het niet worden geacht zijn oorsprong te vinden in de contractuele betrekkingen.

    Waar het daarentegen gaat om een beding dat betrekking heeft op geschillen betreffende aansprakelijkheid wegens een inbreuk op het mededingingsrecht en waarbij een rechterlijke instantie van een andere lidstaat dan die van de verwijzende rechterlijke instantie wordt aangewezen, zou deze laatste zich onbevoegd moeten verklaren, ook indien dat beding ertoe leidt dat de bijzondere bevoegdheidsregels van de artikelen 5 en/of 6 van verordening nr. 44/2001 buiten toepassing moeten worden gelaten.

    (cf. punten 68‑72, dictum 3)


Zaak C‑352/13

Cartel Damage Claims (CDC) Hydrogen Peroxide SA

tegen

Akzo Nobel NV e.a.

(verzoek van het Landgericht Dortmund om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Bijzondere bevoegdheden — Artikel 6, punt 1 — Beroep gericht tegen in verschillende lidstaten gevestigde verweerders die hebben deelgenomen aan een met artikel 81 EG en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte strijdig verklaarde mededingingsregeling, ertoe strekkende dat deze hoofdelijk worden veroordeeld tot schadevergoeding en informatie verstrekken — Bevoegdheid van het aangezochte gerecht jegens de medeverweerders — Afstand van instantie ten aanzien van de verweerder met woonplaats in de lidstaat van het aangezochte gerecht — Bevoegdheid inzake verbintenissen uit onrechtmatige daad — Artikel 5, punt 3 — Forumkeuzebedingen — Artikel 23 — Doeltreffende uitvoering van het kartelverbod”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 mei 2015

  1. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Bijzondere bevoegdheden – Pluraliteit van verweerders – Bevoegdheid van het gerecht van een der medeverweerders – Strikte uitlegging – Voorwaarde – Samenhang – Begrip samenhang

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 6, punt 1)

  2. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Bijzondere bevoegdheden – Pluraliteit van verweerders – Vordering gericht tegen meerdere ondernemingen die hebben deelgenomen aan een kartel dat in strijd met het recht van de Unie is verklaard en strekkende tot hoofdelijke veroordeling van deze ondernemingen tot schadevergoeding en tot informatieverstrekking – Afstand van instantie ten aanzien van de enige medeverweerder met woonplaats in de lidstaat van de aangezochte rechterlijke instantie – Geen invloed – Voorwaarde – Geen collusie van de partijen

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 6, punt 1)

  3. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Bijzondere bevoegdheden – Bevoegdheid inzake verbintenissen uit onrechtmatige daad – Plaats van het intreden van de schade en plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis – Vordering gericht tegen meerdere ondernemingen die hebben deelgenomen aan een kartel dat in strijd met het recht van de Unie is verklaard en strekkende tot hoofdelijke veroordeling van deze ondernemingen tot schadevergoeding en tot informatieverstrekking – Schadebrengend feit voor elke beweerde benadeelde individueel beschouwd – Slachtoffer dat kan kiezen tot welke rechterlijke instantie het zich wendt

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 5, punt 3)

  4. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Forumkeuze – Overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter – Forumkeuzebeding in een overeenkomst – Tegenwerpbaarheid aan derden van dat beding – Voorwaarde – Instemming van de derde met dat beding – Beperking – Derde die in alle rechten en verplichtingen van de oorspronkelijke contractpartij is getreden

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 23)

  5. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Forumkeuze – Overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter – Forumkeuzebeding in een leveringsovereenkomst – Vordering gericht tegen meerdere ondernemingen die hebben deelgenomen aan een kartel dat in strijd met het recht van de Unie is verklaard en strekkende tot hoofdelijke veroordeling van deze ondernemingen tot schadevergoeding en tot informatieverstrekking – Aangezochte rechterlijke instantie gebonden aan een dergelijk van de bijzondere bevoegdheden afwijkend beding – Voorwaarde – Beding dat betrekking heeft op geschillen betreffende een inbreuk op het mededingingsrecht

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 5, punt 3, 6, punt 1, en 23, lid 1)

  1.  Voor de toepassing van artikel 6, punt 1, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet worden nagegaan of er tussen de door dezelfde verzoeker tegen verschillende verweerders ingediende vorderingen een zodanige samenhang bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige berechting ervan teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. In dit verband kunnen beslissingen niet reeds onverenigbaar worden geacht op grond van een divergentie in de beslechting van het geschil, maar is daartoe bovendien vereist dat deze divergentie zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens.

    Die laatste voorwaarde dat sprake is van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens, is vervuld aangezien verweersters in het hoofdgeding hebben deelgenomen aan een mededingingsregeling die volgens de Commissie één voortdurende inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte vormde, door overeenkomsten in overeenstemming met die mededingingsregeling te sluiten en uit te voeren, ook al verschilde die deelneming zowel vanuit geografisch oogpunt als in de tijd bezien.

    (cf. punten 20, 21)

  2.  Artikel 6, punt 1, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling neergelegde regel van concentratie van bevoegdheden voor het geval dat er meerdere verweerders zijn, kan worden toegepast op een vordering die ertoe strekt dat ondernemingen die op verschillende plaatsen en op verschillende tijdstippen hebben deelgenomen aan één voortdurende, in een beschikking van de Europese Commissie vastgestelde inbreuk op het in het recht van de Unie voorziene kartelverbod, hoofdelijk worden veroordeeld tot schadevergoeding en, in het kader hiervan, tot informatieverstrekking, ook indien de verzoeker afstand van zijn vordering heeft gedaan ten aanzien van de enige medeverweerder met woonplaats in de lidstaat waar de aangezochte rechterlijke instantie zetelt, tenzij wordt aangetoond dat de verzoeker en die medeverweerder zich schuldig hebben gemaakt aan collusie met de bedoeling, de voorwaarden voor toepassing van deze bepaling op het moment van instelling van dat beroep kunstmatig te creëren of te handhaven.

    Wanneer schadevorderingen tegen meerdere, in verschillende lidstaten gevestigde vennootschappen die in strijd met het mededingingsrecht van de Unie hebben deelgenomen aan één voortdurende inbreuk, afzonderlijk worden berecht, kan zulks immers leiden tot onverenigbare beslissingen in de zin van artikel 6, punt 1, van verordening nr. 44/2001.

    Ofschoon het aan de aangezochte rechterlijke instantie is, het bewijs dat de betrokken partijen zich schuldig hebben gemaakt aan collusie met de bedoeling, de voorwaarden voor toepassing van deze bepaling op het moment van instelling van het beroep kunstmatig te creëren of te handhaven, te beoordelen, vormt voorts de enkele omstandigheid dat onderhandelingen zijn aangegaan om tot een eventuele minnelijke schikking te komen, nog geen bewijs voor een dergelijke collusie. Dat zou daarentegen het geval zijn indien mocht blijken dat een dergelijke transactie inderdaad is gesloten, maar is verheimelijkt om de schijn te wekken dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 6, punt 1, van verordening nr. 44/2001 was voldaan.

    (cf. punten 25, 31‑33, dictum 1)

  3.  Artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat wanneer in meerdere lidstaten gevestigde verweerders in rechte worden aangesproken tot schadevergoeding ter zake van één enkele voortdurende inbreuk waaraan zij in meerdere lidstaten en op verschillende plaatsen en tijdstippen hebben deelgenomen, welke inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is vastgesteld door de Europese Commissie, het schadebrengende feit voor elke beweerde benadeelde individueel beschouwd is ingetreden en elk van hen op grond van dat artikel 5, punt 3, kan kiezen, zich te wenden hetzij tot de rechterlijke instantie van de plaats waar de betrokken mededingingsregeling definitief is gesloten of, in voorkomend geval, van de plaats waar een specifieke regeling tot stand is gekomen die voor zich alleen als de schadeveroorzakende gebeurtenis kan worden aangeduid, hetzij tot de rechterlijke instantie van de plaats van zijn zetel.

    (cf. punt 56, dictum 2)

  4.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 64, 65)

  5.  Artikel 23, lid 1, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat ingeval in rechte schadevergoeding wordt gevorderd wegens inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, rekening mag worden gehouden met forumkeuzebedingen in leveringsovereenkomsten, ook indien dat ertoe leidt dat wordt afgeweken van de regels inzake de internationale bevoegdheid van artikelen 5, punt 3, en/of 6, punt 1, van die verordening, op voorwaarde dat die bedingen betrekking hebben op geschillen inzake aansprakelijkheid wegens een inbreuk op het mededingingsrecht.

    Een forumkeuzebeding kan immers alleen gelden voor geschillen die zijn ontstaan of zullen ontstaan in verband met een bepaalde rechtsbetrekking, hetgeen betekent dat een forumkeuzebeding zich alleen uitstrekt tot geschillen die zijn ontstaan in de rechtsbetrekking naar aanleiding waarvan het is overeengekomen. Met dit vereiste wordt vermeden dat een partij wordt verrast doordat een bepaald gerecht is aangewezen om kennis te nemen van alle geschillen die zullen ontstaan in haar betrekkingen met haar medecontractant en die hun oorsprong vinden in andere betrekkingen dan die naar aanleiding waarvan de forumkeuze is bedongen. Gelet op dit doel zal de nationale rechterlijke instantie onder meer in de beschouwing moeten betrekken dat een beding dat abstract verwijst naar geschillen die in contractuele betrekkingen ontstaan, niet geldt voor een geschil waarin een medecontractant betrokken raakt wegens een verbintenis uit onrechtmatige daad op grond dat hij aan een onrechtmatige mededingingsregeling heeft deelgenomen. Daar een dergelijk geschil voor de benadeelde onderneming niet redelijkerwijs voorzienbaar was op het moment waarop zij instemde met bedoeld beding – de onrechtmatige mededingingsregeling waarbij zijn medecontractant betrokken is, was hem op dat moment niet bekend – kan het niet worden geacht zijn oorsprong te vinden in de contractuele betrekkingen.

    Waar het daarentegen gaat om een beding dat betrekking heeft op geschillen betreffende aansprakelijkheid wegens een inbreuk op het mededingingsrecht en waarbij een rechterlijke instantie van een andere lidstaat dan die van de verwijzende rechterlijke instantie wordt aangewezen, zou deze laatste zich onbevoegd moeten verklaren, ook indien dat beding ertoe leidt dat de bijzondere bevoegdheidsregels van de artikelen 5 en/of 6 van verordening nr. 44/2001 buiten toepassing moeten worden gelaten.

    (cf. punten 68‑72, dictum 3)