ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

3 april 2014 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Energie — Energie-etikettering van televisies — Gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010 — Verantwoordelijkheden van handelaars — Televisie die zonder dit etiket aan handelaar is geleverd voordat verordening van toepassing werd — Verplichting van handelaar om dergelijke televisie te voorzien van etiket zodra verordening van toepassing is en zich naderhand etiket te verschaffen”

In zaak C‑319/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Thüringer Oberlandesgericht (Duitsland) bij beslissing van 5 juni 2013, ingekomen bij het Hof op 11 juni 2013, in de procedure

Udo Rätzke

tegen

S+K Handels GmbH,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, K. Lenaerts (rapporteur), vicepresident van het Hof, J. L. da Cruz Vilaça, G. Arestis en J.‑C. Bonichot, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en B. Beutler als gemachtigden,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door A. De Stefano, avvocato dello Stato,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door K. Herrmann en B. Eggers als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, sub a, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010 van de Commissie van 28 september 2010 houdende aanvulling van richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van televisies (PB L 314, blz. 64; hierna: „gedelegeerde verordening”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen U. Rätzke en S+K Handels GmbH (hierna: „S+K”), een concurrent van Rätzke op het gebied van de verkoop van elektrische apparaten, in het bijzonder televisies, over een op de Duitse wet inzake oneerlijke mededinging gebaseerde vordering tot staking.

Toepasselijke bepalingen

Recht van de Unie

Richtlijn 2010/30/EU

3

Punt 19 van de considerans van richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten (PB L 153, blz. 1) luidt als volgt:

„De Commissie dient de bevoegdheid te worden verleend overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot etikettering en standaardproductinformatie over het verbruik van energie en van andere essentiële hulpbronnen door energiegerelateerde producten tijdens het gebruik. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden passende raadplegingen verricht, ook op deskundigenniveau.”

4

Punt 25 van de considerans van deze richtlijn luidt als volgt:

„Bij de uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn dienen de lidstaten te voorkomen dat er maatregelen worden vastgesteld die nodeloos bureaucratische en omslachtige verplichtingen zouden kunnen opleggen aan de betrokken marktdeelnemers, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen.”

5

Artikel 2 van deze richtlijn, met als opschrift „Definities”, bepaalt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

g)

‚handelaar’: een detailhandelaar of andere persoon die producten aan eindgebruikers verkoopt, verhuurt, in huurkoop aanbiedt of voor hen uitstalt;

h)

‚leverancier’: de fabrikant of zijn officiële vertegenwoordiger in de Unie of de invoerder die het product in de Unie in de handel brengt of in gebruik neemt. Bij gebreke daarvan wordt iedere natuurlijke of rechtspersoon die onder deze richtlijn vallende producten in de handel brengt of in gebruik neemt, als leverancier beschouwd;

i)

‚in de handel brengen’: een product voor het eerst op de markt van de Unie aanbieden, tegen vergoeding of kosteloos, met het oog op de distributie of het gebruik ervan binnen de Unie, ongeacht de verkooptechniek;

[...]”

6

Artikel 5 van deze richtlijn, met als opschrift „Verantwoordelijkheden van de leveranciers”, bepaalt:

„De lidstaten dragen er zorg voor dat:

a)

de leveranciers [die onder] een gedelegeerde handeling [vallende] producten in de handel brengen of in dienst stellen, overeenkomstig deze richtlijn en de gedelegeerde handeling een etiket en een fiche verstrekken;

[...]

d)

de leveranciers gratis de nodige etiketten verstrekken aan de handelaars met het oog op de etikettering en de productinformatie.

Zonder afbreuk te doen aan de vrije keuze van de leveranciers wat hun systeem voor de levering van etiketten betreft, [worden] de door de handelaars aangevraagde etiketten ten spoedigste [...] geleverd;

[...]”

7

Artikel 6 van richtlijn 2010/30, met als opschrift „Verantwoordelijkheden van de handelaars”, bepaalt:

„De lidstaten dragen er zorg voor dat:

a)

de leveranciers de etiketten naar behoren aanbrengen, goed zichtbaar en gemakkelijk leesbaar, en het fiche beschikbaar stellen in de productbrochure of in andere schriftelijke informatie die met het product wordt verstrekt wanneer het wordt verkocht aan eindgebruikers.

b)

wanneer een onder een gedelegeerde handeling vallend product wordt uitgestald, de handelaren een passend etiket bevestigen in de daarvoor in aanmerking komende taal op de in de desbetreffende gedelegeerde handeling gespecificeerde, duidelijk zichtbare plaats.”

8

Artikel 10 van de richtlijn, met als opschrift „Gedelegeerde handelingen”, bepaalt in de leden 1 tot en met 3:

„1.   De Commissie stelt overeenkomstig dit artikel voor ieder soort product details betreffende het etiket en het fiche vast in gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 11, 12 en 13.

Wanneer een product voldoet aan de criteria zoals opgesomd in lid 2, dient daarop een gedelegeerde handeling overeenkomstig lid 4 van toepassing te zijn.

Dankzij bepalingen in gedelegeerde handelingen betreffende de op het etiket en het fiche verstrekte informatie over het verbruik van energie en van andere essentiële hulpbronnen tijdens het gebruik, kunnen de eindgebruikers hun aankoopbeslissingen met meer kennis van zaken nemen en kunnen de autoriteiten voor markttoezicht nagaan of de producten overeenstemmen met de verstrekte informatie.

Wanneer in een gedelegeerde handeling bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot de energie-efficiëntie en het verbruik van essentiële hulpbronnen van een product, wordt in het ontwerp en de inhoud van het etiket de energie-efficiëntie van het product benadrukt.

2.   De in lid 1 genoemde criteria zijn de volgende:

a)

volgens de meest recente cijfers en rekening houdend met de hoeveelheden die in de Unie in de handel worden gebracht, hebben de producten een significant potentieel voor besparingen van energie en, waar van toepassing, andere essentiële hulpbronnen;

b)

op de markt beschikbare producten met een soortgelijke werking verschillen sterk wat de prestatieniveaus betreft;

c)

de Commissie houdt rekening met de relevante wetgeving van de Unie en vormen van zelfregulering, zoals vrijwillige overeenkomsten, aan de hand waarvan de beleidsdoelstellingen sneller of goedkoper kunnen worden gerealiseerd dan met verplichte vereisten.

3.   Wanneer de Commissie een ontwerp voor een gedelegeerde handeling opstelt:

[...]

d)

bepaalt zij de uitvoeringsdatum c.q. uitvoeringsdata en een eventuele gefaseerde of overgangsmaatregel of -periode, met inachtneming van met name eventuele consequenties voor kleine en middelgrote ondernemingen of voor specifieke productgroepen die in hoofdzaak door kleine en middelgrote ondernemingen worden vervaardigd.”

9

De artikelen 11, 12 en 13 van richtlijn 2010/30 scheppen het kader waarin de overeenkomstig artikel 290, lid 2, VWEU gedelegeerde handelingen worden vastgesteld. Artikel 11 van de richtlijn bepaalt hoe lang de Commissie de gedelegeerde bevoegdheden uitoefent, en verplicht haar om niet later dan zes maanden voor het verstrijken van de periode van vijf jaar, beginnende op 19 juni 2010, een verslag over de gedelegeerde bevoegdheden op te stellen. Voorts moet de Commissie volgens dit artikel het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie in kennis stellen zodra zij een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld. Artikel 12 van de richtlijn betreft de mogelijkheid om de bevoegdheidsdelegatie in te trekken en artikel 13 schrijft de procedure voor die het Parlement en de Raad moeten volgen om bezwaar te maken tegen gedelegeerde handelingen.

10

Artikel 16 van richtlijn 2010/30, met als opschrift „Omzetting”, bepaalt in lid 1:

„1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 20 juni 2011 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen die bepalingen toe met ingang van 20 juli 2011.

[...]”

11

Artikel 18 van de richtlijn, met als opschrift „Inwerkingtreding”, bepaalt:

„Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5, sub d, g en h, is van toepassing met ingang van 31 juli 2011.”

Gedelegeerde verordening

12

Punt 3 van de considerans van de gedelegeerde verordening luidt als volgt:

„Er dienen geharmoniseerde bepalingen te worden opgesteld voor de vermelding van de energie-efficiëntie en het energieverbruik van televisies door etikettering en standaard-productinformatie met als doel fabrikanten te stimuleren de energie-efficiëntie van televisies te verbeteren, eindgebruikers aan te moedigen energiezuinige modellen aan te schaffen, het elektriciteitsverbruik van deze producten terug te dringen en bij te dragen aan het goed functioneren van de interne markt.”

13

Punt 9 van de considerans van de verordening luidt als volgt:

„Om de productie van energie-efficiënte televisies te stimuleren, moet leveranciers die televisies in de handel wensen te brengen die aan de eisen voor hogere energie-efficiëntieklassen kunnen voldoen vóór de datum waarop de etikettering van deze klassen verplicht wordt, de mogelijkheid worden geboden etiketten te gebruiken waarop deze klassen worden vermeld.”

14

Artikel 3 van de verordening, met als opschrift „Verantwoordelijkheden van leveranciers”, bepaalt:

„1.   De leveranciers zien erop toe dat:

a)

elke televisie wordt voorzien van een gedrukt etiket in het formaat en met de informatie zoals beschreven in bijlage V;

[...]

3.   De opmaak van het in bijlage V vermelde etiket wordt volgens het volgende tijdschema van toepassing:

a)

voor televisies die [vanaf] 30 november 2011 in de handel worden gebracht, komen de etiketten voor televisies met de energie-efficiëntieklassen:

i)

A, B, C, D, E, F en G overeen met punt 1 van bijlage V of, wanneer de leveranciers dat dienstig achten, punt 2 van bijlage V;

ii)

A+ komt overeen met punt 2 van bijlage V;

iii)

A++ komt overeen met punt 3 van bijlage V;

iv)

A+++ komt overeen met punt 4 van bijlage V.

b)

Voor televisies die [vanaf] 1 januari 2014 op de markt worden gebracht, komen de etiketten voor televisies met de energie-efficiëntieklassen A+, A, B, C, D, E en F overeen met punt 2 van bijlage V of, wanneer de leveranciers dat dienstig achten, punt 3 van die bijlage.

c)

Voor televisies die [vanaf] 1 januari 2017 op de markt worden gebracht, komen de etiketten voor televisies met de energie-efficiëntieklassen A++, A+, A, B, C, D en E overeen met punt 3 van bijlage V of, wanneer de leveranciers dat dienstig achten, punt 4 van die bijlage.

d)

Voor televisies die [vanaf] 1 januari 2020 op de markt worden gebracht, komen de etiketten voor televisies met de energie-efficiëntieklassen A+++, A++, A+, A, B, C en D overeen met punt 4 van bijlage V.”

15

In artikel 4 van de verordening, met als opschrift „Verantwoordelijkheden van handelaars”, wordt het volgende bepaald:

„De handelaars zien erop toe dat:

a)

in het verkooppunt het overeenkomstig artikel 3, lid 1, door de leverancier verstrekte etiket op de voorzijde van elke televisie is aangebracht, zodat het duidelijk zichtbaar is;

[...]”

16

Artikel 9 van de gedelegeerde verordening, met als opschrift „Inwerkingtreding”, bepaalt:

„Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing met ingang van 30 november 2011. [...]

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.”

Duits recht

17

§ 3, lid 1, van het Gesetz gegen den unlauteren Wettbewerb (wet inzake oneerlijke mededinging), in de versie die gold ten tijde van het hoofdgeding (BGBl. 2010 I, blz. 254; hierna: „UWG”), bepaalt:

„Oneerlijke handelspraktijken zijn verboden wanneer zij de belangen van concurrenten, consumenten of andere marktdeelnemers merkbaar kunnen aantasten.”

18

§ 4 UWG bepaalt:

„Voorbeelden van oneerlijke handelspraktijken

Maakt zich in het bijzonder schuldig aan een oneerlijke handelspraktijk, eenieder die

[...]

11.   handelt in strijd met wettelijke voorschriften die onder meer zijn vastgesteld om in het belang van de marktdeelnemers het marktgedrag te reguleren.”

19

§ 5a, leden 2 en 4, UWG is als volgt geformuleerd:

„(2)   Maakt zich schuldig aan een oneerlijke handelspraktijk, eenieder die het vermogen van de consument om een beslissing te nemen in de zin van § 3, lid 2, beïnvloedt door informatie weg te laten die in het concrete geval, gelet op alle omstandigheden alsook op de beperkingen die eigen zijn aan het gebruikte communicatiemiddel, belangrijk is.

[...]

(4)   Als belangrijke informatie in de zin van lid 2 wordt tevens beschouwd de informatie die de consument krachtens gemeenschapsrechtelijke verordeningen of bepalingen ter omzetting van gemeenschapsrechtelijke richtlijnen inzake commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, niet mag worden onthouden.”

20

§ 8, lid 1, eerste volzin, UWG is als volgt geformuleerd:

„Tegen eenieder die een verboden handelspraktijk in de zin van § 3 of § 7 pleegt, kan een vordering tot stopzetting worden ingesteld of, in geval van gevaar van recidive, een vordering om zich daarvan te onthouden.”

Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vraag

21

Op 20 januari 2012 heeft S+K in haar etalage een televisie te koop aangeboden die niet was voorzien van een energie-etiket overeenkomstig bijlage V bij de gedelegeerde verordening. De televisie was door de fabrikant, Haier Deutschland GmbH, geleverd aan een groothandelaar, ElectronicPartner Handel SE, die het toestel op zijn beurt op 20 mei 2011 aan S+K heeft geleverd. Dit type televisie werd op 20 januari 2012 nog steeds geproduceerd.

22

Nadat S+K door Rätzke in gebreke was gesteld en zij een verzoek tot verkrijging van een negatieve declaratoire uitspraak had ingediend, heeft Rätzke een tegenvordering ingesteld teneinde S+K te doen verbieden om televisies te koop aan te bieden wanneer op de voorzijde daarvan geen etiket is aangebracht overeenkomstig bijlage V bij de gedelegeerde verordening.

23

Deze tegenvordering is gebaseerd op de §§3, lid 1, 4, punt 11, en 8, lid 1, UWG en stelt de vraag aan de orde of S+K verplicht was om de haar op 20 mei 2011 zonder etiket geleverde televisie te voorzien van een etiket overeenkomstig artikel 4, sub a, van de gedelegeerde verordening.

24

Het Landgericht Mühlhausen heeft de tegenvordering afgewezen op grond dat televisies die vóór 30 november 2011 zonder het betrokken etiket zijn geleverd overeenkomstig de vóór die datum geldende wettelijke regeling, ook na 30 november 2011 niet van een dergelijk etiket hoeven te worden voorzien.

25

Tegen het vonnis van deze rechtbank is hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, die zich vragen stelt bij de uitlegging van artikel 4, sub a, van de gedelegeerde verordening, dat volgens hem een marktgedragsregel in de zin van § 4 UWG inhoudt. In dit verband merkt hij op dat de in artikel 4, sub a, van de gedelegeerde verordening gebruikte bewoordingen „verstrekt door” erop kunnen wijzen dat de vanaf 30 november 2011 op de handelaar rustende verplichting om televisies van een etiket te voorzien slechts geldt indien de leverancier heeft voldaan aan de vanaf deze datum op hem rustende verplichting om deze televisies te leveren met een etiket. Het in punt 3 van de considerans van de gedelegeerde verordening uiteengezette doel van het etiketteringsvereiste kan er volgens de verwijzende rechter echter voor pleiten dat vanaf 30 november 2011 elke door een handelaar uitgestalde televisie, daaronder begrepen televisies die vóór deze datum zijn geleverd, moet worden voorzien van een etiket. Rätzke is van mening dat uit de samenhang met artikel 5, sub d, van richtlijn 2010/30 kan worden afgeleid dat leveranciers hoe dan ook – dus ook voor toestellen die vóór 30 november 2011 zijn geleverd – verplicht zijn om gratis en onverwijld etiketten te verstrekken opdat handelaars vanaf deze datum hun verplichting tot etikettering kunnen nakomen.

26

In deze omstandigheden heeft het Thüringer Oberlandesgericht de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 4, sub a, van de gedelegeerde verordening [...] aldus worden uitgelegd

dat de handelaar (vanaf 30 november 2011) slechts verplicht is tot etikettering van televisies wanneer de leverancier overeenkomstig artikel 3, lid 1, sub a, van deze verordening deze televisies (vanaf 30 november 2011) reeds met een desbetreffend etiket heeft geleverd,

dan wel aldus dat de handelaar (vanaf 30 november 2011) ook verplicht is tot etikettering van televisies die de leverancier vóór 30 november 2011 zonder een desbetreffend etiket heeft geleverd, zodat de handelaar verplicht is om (tijdig, achteraf) etiketten voor die televisies aan te vragen?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

27

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, sub a, van de gedelegeerde verordening aldus moet worden uitgelegd dat de verplichting van handelaars om ervoor te zorgen dat elke televisie in het verkooppunt een etiket draagt dat informatie verstrekt over de energie-efficiëntie van het toestel, alleen geldt voor televisies die vanaf 30 november 2011 op de markt zijn gebracht.

28

Zoals de betrokken partijen hebben betoogd, dienen de door de gedelegeerde verordening aan handelaars en leveranciers opgelegde verplichtingen inzake etikettering van televisies globaal te worden beoordeeld, rekening houdend met de opzet van de verordening, in het bijzonder in het licht van de bepalingen van richtlijn 2010/30.

29

Artikel 4, sub a, van de gedelegeerde verordening verplicht handelaars om „overeenkomstig artikel 3, lid 1”, van de verordening op elke televisie het door de leverancier verstrekte etiket aan te brengen.

30

Anders dan artikel 3 van de gedelegeerde verordening bevat artikel 4 geen eigen tijdschema met betrekking tot de toepassing ervan in de tijd. Ingevolge artikel 6, sub b, van richtlijn 2010/30 hoeven handelaars slechts producten te etiketteren die onder een gedelegeerde handeling vallen. Artikel 10, lid 3, sub d, van deze richtlijn preciseert dat deze gedelegeerde handeling de toepassing in de tijd van het etiketteringsvereiste moet bepalen. Dit artikel schrijft namelijk voor dat de Commissie bij het opstellen van een ontwerp voor een gedelegeerde handeling „de uitvoeringsdatum c.q. uitvoeringsdata en een eventuele gefaseerde of overgangsmaatregel of ‑periode [bepaalt], met inachtneming van met name eventuele consequenties voor kleine en middelgrote ondernemingen of voor specifieke productgroepen die in hoofdzaak door kleine en middelgrote ondernemingen worden vervaardigd.”

31

Aangezien artikel 4 van de gedelegeerde verordening geen eigen tijdschema bevat, maar naar artikel 3, lid 1, van de verordening verwijst, dat betrekking heeft op de verantwoordelijkheden van leveranciers, stemt de toepassing in de tijd van artikel 4 van de gedelegeerde verordening overeen met die van artikel 3 daarvan. De verplichting van een handelaar om etiketten aan te brengen is dus ondergeschikt aan de verplichting van de leverancier om de desbetreffende etiketten te verstrekken.

32

In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat artikel 3, lid 3, van de gedelegeerde verordening overeenkomstig de temporele werkingssfeer van de verordening, die ingevolge artikel 9 ervan van toepassing is met ingang van 30 november 2011, geen enkel vereiste bevat voor televisies die vóór deze datum op de markt zijn gebracht. Deze bepaling heeft juist betrekking op de vereisten voor „televisies die [vanaf] 30 november 2011”, en vervolgens progressief vanaf 1 januari 2014, 1 januari 2017 en 1 januari 2020, „in de handel worden gebracht”.

33

Zoals de betrokken partijen hebben aangevoerd, volgt hieruit dat ter beantwoording van de prejudiciële vraag de in artikel 3, lid 3, sub a, van de gedelegeerde verordening gebruikte bewoordingen „in de handel gebracht” moeten worden uitgelegd.

34

Volgens artikel 2, sub i, van de richtlijn wordt onder „in de handel brengen” verstaan „een product voor het eerst op de markt van de Unie aanbieden, tegen vergoeding of kosteloos, met het oog op de distributie of het gebruik ervan binnen de Unie, ongeacht de verkooptechniek”. Doorslaggevend is bijgevolg wanneer het product voor het eerst op de markt wordt aangeboden, ongeacht de distributiewijze.

35

Handelaars hoeven dus alleen televisies die vanaf 30 november 2011 op de markt van de Unie zijn aangeboden, dit wil zeggen televisies die de fabrikant vanaf deze datum in het verkoopcircuit heeft gebracht, van een etiket te voorzien.

36

Een teleologische uitlegging van artikel 4, sub a, van de gedelegeerde verordening doet niet af aan deze benadering, die rekening houdt met de opzet van deze bepaling.

37

Zoals de verwijzende rechter heeft opgemerkt, zou een verplichting tot etikettering van televisies die vóór 30 november 2011 zijn geleverd, eindgebruikers zeker kunnen aanmoedigen om energiezuinige modellen aan te schaffen overeenkomstig het door de gedelegeerde verordening nagestreefde doel, zoals dit is uiteengezet in de punten 3 en 9 van de considerans daarvan.

38

Dit eventuele effect blijkt evenwel beperkt aangezien de betrokken televisies in een relatief kort tijdvak zijn aangeboden.

39

Voorts zou het beperkte effect van een etiketteringsvereiste dat ook geldt voor televisies die vóór 30 november 2011 zijn geleverd, niet in verhouding staan tot de administratieve last die deze maatregel zou meebrengen voor de leveranciers en de handelaars. In het bijzonder zouden kleine en middelgrote ondernemingen verplicht zijn om voor alle reeds vóór 30 november 2011 geleverde televisies bij de fabrikant energie-etiketten op te vragen. Volgens punt 25 van de considerans van richtlijn 2010/30 moet echter worden voorkomen dat er maatregelen worden vastgesteld die nodeloos bureaucratische en omslachtige verplichtingen zouden kunnen opleggen aan de betrokken marktdeelnemers, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen.

40

Anders dan Rätzke voor de verwijzende rechter heeft betoogd, kan artikel 5, sub d, van richtlijn 2010/30 niet tot een andere uitkomst leiden. Dit artikel bepaalt immers noch de omstandigheden waarin etiketten moeten worden verstrekt, noch de toepassing in de tijd van deze verplichting. Daarvoor verwijst de richtlijn, meer bepaald artikel 10, lid 3, sub d, ervan, naar de bepalingen van een gedelegeerde handeling. Voor zover de gedelegeerde verordening alleen van toepassing is op televisies die vanaf 30 november 2011 voor het eerst op de markt zijn aangeboden, bepaalt deze gedelegeerde handeling duidelijk hoe het etiketteringsvereiste in de tijd moet worden toegepast.

41

Op de gestelde vraag moet derhalve worden geantwoord dat artikel 4, sub a, van de gedelegeerde verordening aldus moet worden uitgelegd dat de verplichting van handelaars om ervoor te zorgen dat elke televisie in het verkooppunt het etiket draagt dat de leverancier overeenkomstig artikel 3, lid 1, van deze verordening heeft verstrekt, alleen geldt voor televisies die vanaf 30 november 2011 in de handel zijn gebracht, dat wil zeggen voor televisies die vanaf die datum voor het eerst door de fabrikant in het verkoopcircuit zijn gebracht.

Kosten

42

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 4, sub a, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010 van de Commissie van 28 september 2010 houdende aanvulling van richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van televisies, moet aldus worden uitgelegd dat de verplichting van handelaars om ervoor te zorgen dat elke televisie in het verkooppunt het etiket draagt dat de leverancier overeenkomstig artikel 3, lid 1, van deze verordening heeft verstrekt, alleen geldt voor televisies die vanaf 30 november 2011 in de handel zijn gebracht, dit wil zeggen voor televisies die vanaf die datum voor het eerst door de fabrikant in het verkoopcircuit zijn gebracht.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.