Zaak C‑306/13
LVP NV
tegen
Belgische Staat
(verzoek van de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel om een prejudiciële beslissing)
„Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijke ordening van de markten — Bananen — Invoerregeling — Toepasselijke rechten”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 18 december 2014
Internationale overeenkomsten – Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie – GATT 1994 – Rechtstreekse werking – Geen – Onmogelijkheid om de rechtmatigheid van een Uniehandeling te betwisten op basis van de WTO-overeenkomsten – Uitzonderingen – Uniehandeling die uitvoering ervan beoogt te verzekeren of uitdrukkelijk en specifiek ernaar verwijst
(Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel van 1994; verordening nr. 1964/2005 van de Raad, art. 1, lid 1; besluit 94/800 van de Raad)
De bepalingen van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel van 1994, die is opgenomen in bijlage 1 A bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), roepen voor particulieren geen rechten in het leven waarop dezen zich voor een nationale rechterlijke instantie rechtstreeks kunnen beroepen om zich te verzetten tegen de toepassing van het douanerecht van 176 EUR/ton dat is vastgesteld in artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1964/2005 inzake de invoertarieven voor bananen.
Gelet op de aard en de opzet ervan, behoren de WTO‑overeenkomsten immers in beginsel niet tot de normen waaraan het Hof de wettigheid van de handelingen van de instellingen van de Unie toetst. Slechts ingeval de Unie uitvoering heeft willen geven aan een in het kader van de WTO aangegane bijzondere verplichting of indien de handeling van de Unie uitdrukkelijk naar specifieke bepalingen van de WTO-overeenkomsten verwijst, dient het Hof de betrokken handeling van de Unie aan de WTO-regels te toetsen teneinde de wettigheid ervan na te gaan.
De gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector bananen strekt evenwel niet ertoe de uitvoering in de rechtsorde van de Unie te verzekeren van een in het kader van het GATT van 1994 aangegane bijzondere verplichting en verwijst evenmin uitdrukkelijk naar specifieke bepalingen ervan. Evenzo kan verordening nr. 1964/2005 niet worden beschouwd als een maatregel die ertoe strekt de uitvoering in de rechtsorde van de Unie te verzekeren van een in het kader van de WTO aangegane bijzondere verplichting. Ten slotte kan op grond van de loutere verwijzing, in de punten 2 tot en met 5 van de considerans van verordening nr. 1964/2005, naar de context van de onderhandelingen die de Unie heeft gevoerd in het kader van artikel XXVIII van het GATT 1994, niet worden vastgesteld dat deze verordening voldoet aan de voorwaarde dat de betrokken handeling van de Unie uitdrukkelijk verwijst naar specifieke bepalingen van de WTO-overeenkomsten.
(cf. punten 44, 47, 49, 58‑60 en dictum)
Zaak C‑306/13
LVP NV
tegen
Belgische Staat
(verzoek van de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel om een prejudiciële beslissing)
„Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijke ordening van de markten — Bananen — Invoerregeling — Toepasselijke rechten”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 18 december 2014
Internationale overeenkomsten — Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie — GATT 1994 — Rechtstreekse werking — Geen — Onmogelijkheid om de rechtmatigheid van een Uniehandeling te betwisten op basis van de WTO-overeenkomsten — Uitzonderingen — Uniehandeling die uitvoering ervan beoogt te verzekeren of uitdrukkelijk en specifiek ernaar verwijst
(Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel van 1994; verordening nr. 1964/2005 van de Raad, art. 1, lid 1; besluit 94/800 van de Raad)
De bepalingen van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel van 1994, die is opgenomen in bijlage 1 A bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), roepen voor particulieren geen rechten in het leven waarop dezen zich voor een nationale rechterlijke instantie rechtstreeks kunnen beroepen om zich te verzetten tegen de toepassing van het douanerecht van 176 EUR/ton dat is vastgesteld in artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1964/2005 inzake de invoertarieven voor bananen.
Gelet op de aard en de opzet ervan, behoren de WTO‑overeenkomsten immers in beginsel niet tot de normen waaraan het Hof de wettigheid van de handelingen van de instellingen van de Unie toetst. Slechts ingeval de Unie uitvoering heeft willen geven aan een in het kader van de WTO aangegane bijzondere verplichting of indien de handeling van de Unie uitdrukkelijk naar specifieke bepalingen van de WTO-overeenkomsten verwijst, dient het Hof de betrokken handeling van de Unie aan de WTO-regels te toetsen teneinde de wettigheid ervan na te gaan.
De gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector bananen strekt evenwel niet ertoe de uitvoering in de rechtsorde van de Unie te verzekeren van een in het kader van het GATT van 1994 aangegane bijzondere verplichting en verwijst evenmin uitdrukkelijk naar specifieke bepalingen ervan. Evenzo kan verordening nr. 1964/2005 niet worden beschouwd als een maatregel die ertoe strekt de uitvoering in de rechtsorde van de Unie te verzekeren van een in het kader van de WTO aangegane bijzondere verplichting. Ten slotte kan op grond van de loutere verwijzing, in de punten 2 tot en met 5 van de considerans van verordening nr. 1964/2005, naar de context van de onderhandelingen die de Unie heeft gevoerd in het kader van artikel XXVIII van het GATT 1994, niet worden vastgesteld dat deze verordening voldoet aan de voorwaarde dat de betrokken handeling van de Unie uitdrukkelijk verwijst naar specifieke bepalingen van de WTO-overeenkomsten.
(cf. punten 44, 47, 49, 58‑60 en dictum)