Zaak C‑225/13

Stad Ottignies-Louvain-la-Neuve e.a.

tegen

Waals Gewest

[verzoek van de Raad van State (België) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing — Milieu — Afvalstoffen — Richtlijn 75/442/EEG — Artikel 7, lid 1 — Beheersplan — Locaties en installaties geschikt voor verwijdering van afvalstoffen — Begrip ‚afvalbeheersplan’ — Richtlijn 1999/31/EG — Artikelen 8 en 14 — Stortplaatsen waarvoor een vergunning is verleend of die op het tijdstip van de omzetting van deze richtlijn in nationaal recht reeds in gebruik zijn”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 april 2014

  1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Identificatie van de relevante elementen van Unierecht

    (Art. 267 VWEU)

  2. Milieu – Afvalstoffen – Storten van afvalstoffen – Richtlijnen 75/442 en 1999/31 – Nationale regeling op grond waarvan kan worden overgegaan tot verlenging van de vergunningen voor de exploitatie van de centra voor technische ingraving waarvoor buiten de locaties die worden genoemd in het overeenkomstig richtlijn 75/442 vastgestelde afvalbeheersplan, een vergunning was verleend vóór de inwerkingtreding van dat plan – Toelaatbaarheid gelet op de bepalingen van richtlijn 1999/31 – Voorwaarden

    (Richtlijnen 75/442 van de Raad, zoals gewijzigd bij beschikking 96/350, art. 7, lid 1, en 1999/31 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/97, art. 8 en 14)

  3. Milieu – Afvalstoffen – Richtlijn 75/442 – Afvalbeheersplan – Begrip – Nationale regeling waarin is voorzien in de mogelijkheid van verlenging van de vergunningen voor de exploitatie van de centra voor technische ingraving die vóór de inwerkingtreding van het afvalbeheersplan een vergunning hebben ontvangen en gelegen zijn buiten de in dat plan genoemde locaties – Daarvan uitgesloten

    (Richtlijn 75/442 van de Raad, zoals gewijzigd bij beschikking 96/350, art. 7, lid 1)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 30)

  2.  Artikel 8 van richtlijn 1999/31 betreffende het storten van afvalstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/97, verzet zich niet tegen een nationale normatieve bepaling volgens welke, in afwijking van de regel dat geen centra voor technische ingraving mogen worden vergund buiten de locaties die worden genoemd in het krachtens artikel 7, lid 1, van richtlijn 75/442 betreffende afvalstoffen vereiste afvalbeheersplan, centra voor technische ingraving die vóór de inwerkingtreding van dat plan zijn vergund, na de inwerkingtreding nieuwe vergunningen kunnen krijgen voor dezelfde percelen, en die haar rechtsgrondslag kan vinden in artikel 14 van richtlijn 1999/31 en van toepassing kan zijn op stortplaatsen waarvoor een vergunning is verleend of stortplaatsen die op de datum van omzetting van deze richtlijn in nationaal recht reeds in gebruik zijn, mits is voldaan aan de andere in artikel 14 genoemde voorwaarden, hetgeen ter beoordeling van de nationale rechterlijke instantie staat.

    Uit artikel 8, sub a en b, van richtlijn 1999/31 blijkt immers dat een vergunning voor de exploitatie van een stortplaats slechts kan worden verleend indien het stortplaatsproject verenigbaar is met het afvalbeheersplan als bedoeld in artikel 7, lid 1, van richtlijn 75/442. Krachtens artikel 14 van richtlijn 1999/31 geldt er echter een afwijkende overgangsregeling voor stortplaatsen „waarvoor een vergunning is verleend of die op het tijdstip van de omzetting [daarvan] in nationaal recht reeds in gebruik zijn”, welke omzetting uiterlijk op 16 juli 2001 moest plaatsvinden.

    Uit die overgangsregeling volgt dat slechts sprake kan zijn van voortzetting van de exploitatie van die stortplaatsen indien zij ten laatste binnen acht jaar na 16 juli 2001 voldoen aan de nieuwe milieuvoorschriften van artikel 8 van richtlijn 1999/31, met uitzondering van de voorschriften van bijlage I, punt 1, bij deze richtlijn. Die uitzondering heeft echter juist betrekking op de voorschriften betreffende de locatie van de stortplaats.

    Op grond van artikel 14 van richtlijn 1999/31 kan de exploitatie van een stortplaats waarvoor een vergunning is verleend of die ten tijde van de omzetting van die richtlijn in nationaal recht door de lidstaat reeds in gebruik is, dus worden voortgezet en kan dus sprake zijn van nieuwe vergunningen indien is voldaan aan de andere in artikel 14 opgenomen voorwaarden, ook al staat de stortplaats niet vermeld op de lijst van plaatsen die in het overeenkomstig artikel 7, lid 1, van richtlijn 75/442 vastgestelde afvalbeheersplan worden genoemd.

    (cf. punten 32‑35, 37 en dictum)

  3.  Artikel 7, lid 1, van richtlijn 75/442 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij beschikking 96/350, moet aldus worden uitgelegd dat niet als een afvalbeheersplan in de zin van deze bepaling kan worden aangemerkt een nationale normatieve bepaling volgens welke, in afwijking van de regel dat geen centra voor technische ingraving mogen worden vergund buiten de locaties die worden genoemd in het krachtens dit artikel vereiste afvalbeheersplan, centra voor technische ingraving die vóór de inwerkingtreding van dat plan zijn vergund, na de inwerkingtreding nieuwe vergunningen kunnen krijgen voor dezelfde percelen. Een dergelijke nationale normatieve bepaling kan, voor zover daarmee uitsluitend wordt beoogd vast te leggen dat, in afwijking van het gemene recht, voor de exploitatie van stortplaatsen waarvoor bij de inwerkingtreding van het afvalbeheersplan in de betrokken lidstaat al een vergunning was verleend, een vergunning kan worden afgegeven voor dezelfde percelen, ook al staan die percelen niet vermeld in dat plan, immers op zich niet worden aangemerkt als een samenhangend en gestructureerd systeem ter verwezenlijking van die aan een „afvalbeheersplan” in de zin van artikel 7, lid 1, van die richtlijn ten grondslag liggende doelstellingen.

    (cf. punten 29, 37 en dictum)


Zaak C‑225/13

Stad Ottignies-Louvain-la-Neuve e.a.

tegen

Waals Gewest

[verzoek van de Raad van State (België) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing — Milieu — Afvalstoffen — Richtlijn 75/442/EEG — Artikel 7, lid 1 — Beheersplan — Locaties en installaties geschikt voor verwijdering van afvalstoffen — Begrip ‚afvalbeheersplan’ — Richtlijn 1999/31/EG — Artikelen 8 en 14 — Stortplaatsen waarvoor een vergunning is verleend of die op het tijdstip van de omzetting van deze richtlijn in nationaal recht reeds in gebruik zijn”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 april 2014

  1. Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van het Hof — Identificatie van de relevante elementen van Unierecht

    (Art. 267 VWEU)

  2. Milieu — Afvalstoffen — Storten van afvalstoffen — Richtlijnen 75/442 en 1999/31 — Nationale regeling op grond waarvan kan worden overgegaan tot verlenging van de vergunningen voor de exploitatie van de centra voor technische ingraving waarvoor buiten de locaties die worden genoemd in het overeenkomstig richtlijn 75/442 vastgestelde afvalbeheersplan, een vergunning was verleend vóór de inwerkingtreding van dat plan — Toelaatbaarheid gelet op de bepalingen van richtlijn 1999/31 — Voorwaarden

    (Richtlijnen 75/442 van de Raad, zoals gewijzigd bij beschikking 96/350, art. 7, lid 1, en 1999/31 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/97, art. 8 en 14)

  3. Milieu — Afvalstoffen — Richtlijn 75/442 — Afvalbeheersplan — Begrip — Nationale regeling waarin is voorzien in de mogelijkheid van verlenging van de vergunningen voor de exploitatie van de centra voor technische ingraving die vóór de inwerkingtreding van het afvalbeheersplan een vergunning hebben ontvangen en gelegen zijn buiten de in dat plan genoemde locaties — Daarvan uitgesloten

    (Richtlijn 75/442 van de Raad, zoals gewijzigd bij beschikking 96/350, art. 7, lid 1)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 30)

  2.  Artikel 8 van richtlijn 1999/31 betreffende het storten van afvalstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/97, verzet zich niet tegen een nationale normatieve bepaling volgens welke, in afwijking van de regel dat geen centra voor technische ingraving mogen worden vergund buiten de locaties die worden genoemd in het krachtens artikel 7, lid 1, van richtlijn 75/442 betreffende afvalstoffen vereiste afvalbeheersplan, centra voor technische ingraving die vóór de inwerkingtreding van dat plan zijn vergund, na de inwerkingtreding nieuwe vergunningen kunnen krijgen voor dezelfde percelen, en die haar rechtsgrondslag kan vinden in artikel 14 van richtlijn 1999/31 en van toepassing kan zijn op stortplaatsen waarvoor een vergunning is verleend of stortplaatsen die op de datum van omzetting van deze richtlijn in nationaal recht reeds in gebruik zijn, mits is voldaan aan de andere in artikel 14 genoemde voorwaarden, hetgeen ter beoordeling van de nationale rechterlijke instantie staat.

    Uit artikel 8, sub a en b, van richtlijn 1999/31 blijkt immers dat een vergunning voor de exploitatie van een stortplaats slechts kan worden verleend indien het stortplaatsproject verenigbaar is met het afvalbeheersplan als bedoeld in artikel 7, lid 1, van richtlijn 75/442. Krachtens artikel 14 van richtlijn 1999/31 geldt er echter een afwijkende overgangsregeling voor stortplaatsen „waarvoor een vergunning is verleend of die op het tijdstip van de omzetting [daarvan] in nationaal recht reeds in gebruik zijn”, welke omzetting uiterlijk op 16 juli 2001 moest plaatsvinden.

    Uit die overgangsregeling volgt dat slechts sprake kan zijn van voortzetting van de exploitatie van die stortplaatsen indien zij ten laatste binnen acht jaar na 16 juli 2001 voldoen aan de nieuwe milieuvoorschriften van artikel 8 van richtlijn 1999/31, met uitzondering van de voorschriften van bijlage I, punt 1, bij deze richtlijn. Die uitzondering heeft echter juist betrekking op de voorschriften betreffende de locatie van de stortplaats.

    Op grond van artikel 14 van richtlijn 1999/31 kan de exploitatie van een stortplaats waarvoor een vergunning is verleend of die ten tijde van de omzetting van die richtlijn in nationaal recht door de lidstaat reeds in gebruik is, dus worden voortgezet en kan dus sprake zijn van nieuwe vergunningen indien is voldaan aan de andere in artikel 14 opgenomen voorwaarden, ook al staat de stortplaats niet vermeld op de lijst van plaatsen die in het overeenkomstig artikel 7, lid 1, van richtlijn 75/442 vastgestelde afvalbeheersplan worden genoemd.

    (cf. punten 32‑35, 37 en dictum)

  3.  Artikel 7, lid 1, van richtlijn 75/442 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij beschikking 96/350, moet aldus worden uitgelegd dat niet als een afvalbeheersplan in de zin van deze bepaling kan worden aangemerkt een nationale normatieve bepaling volgens welke, in afwijking van de regel dat geen centra voor technische ingraving mogen worden vergund buiten de locaties die worden genoemd in het krachtens dit artikel vereiste afvalbeheersplan, centra voor technische ingraving die vóór de inwerkingtreding van dat plan zijn vergund, na de inwerkingtreding nieuwe vergunningen kunnen krijgen voor dezelfde percelen. Een dergelijke nationale normatieve bepaling kan, voor zover daarmee uitsluitend wordt beoogd vast te leggen dat, in afwijking van het gemene recht, voor de exploitatie van stortplaatsen waarvoor bij de inwerkingtreding van het afvalbeheersplan in de betrokken lidstaat al een vergunning was verleend, een vergunning kan worden afgegeven voor dezelfde percelen, ook al staan die percelen niet vermeld in dat plan, immers op zich niet worden aangemerkt als een samenhangend en gestructureerd systeem ter verwezenlijking van die aan een „afvalbeheersplan” in de zin van artikel 7, lid 1, van die richtlijn ten grondslag liggende doelstellingen.

    (cf. punten 29, 37 en dictum)