Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Aftrek van de voorbelasting – Goederen en diensten, gebruikt zowel voor handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat, als voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat – Leasingverrichtingen – Aftrek pro rata – Berekening – Andere verdeelsleutel dan de omzetverhouding – Toelaatbaarheid – Voorwaarde

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 17, lid 5, derde alinea, sub c)

Samenvatting

Artikel 17, lid 5, derde alinea, sub c, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat een lidstaat een bank die onder meer leasingactiviteiten uitoefent, verplicht om in de teller en de noemer van de breuk tot vaststelling van één en hetzelfde pro rata voor de aftrek voor al haar goederen en diensten voor gemengd gebruik alleen het met de rente overeenstemmende deel van de door de klanten krachtens hun leasingovereenkomsten betaalde leasinggelden op te nemen wanneer van deze goederen en diensten in eerste instantie wordt gebruikgemaakt voor de financiering en het beheer van deze overeenkomsten.

Bij het gebruik van de mogelijkheid die in artikel 17, lid 5, derde alinea, sub c, van de Zesde richtlijn wordt geboden om af te wijken van de in deze richtlijn voorziene berekeningsregel, moet een lidstaat het doel en de systematiek van deze richtlijn alsmede de aan het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde ten grondslag liggende beginselen eerbiedigen.

Gelet op, ten eerste, de bewoordingen van artikel 17, lid 5, derde alinea, sub c, van de Zesde richtlijn, ten tweede, de context waarvan deze bepaling deel uitmaakt, ten derde, het beginsel van fiscale neutraliteit en het evenredigheidsbeginsel en, ten vierde, de doelstelling van artikel 17, lid 5, derde alinea, van deze richtlijn, moet een lidstaat die gebruikmaakt van de mogelijkheid van artikel 17, lid 5, derde alinea, sub c, van de Zesde richtlijn, evenwel erop toezien dat de wijze van berekening van het recht op aftrek het mogelijk maakt dat het deel van de belasting over de toegevoegde waarde dat ziet op verrichtingen waarvoor recht op aftrek bestaat, zo nauwkeurig mogelijk wordt bepaald.

Het aan het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde inherente neutraliteitsbeginsel vereist immers dat de wijze van berekening van de aftrek objectief weergeeft welk deel van de uitgaven voor de verwerving van goederen en diensten voor gemengd gebruik werkelijk toe te rekenen is aan verrichtingen waarvoor recht op aftrek bestaat.

Daartoe verzet de Zesde richtlijn zich niet ertegen dat de lidstaten voor een bepaalde handeling een andere methode of verdeelsleutel toepassen dan de omzetverhouding, mits gewaarborgd is dat het pro rata voor de aftrek van de voorbelasting met die methode nauwkeuriger wordt bepaald dan door toepassing van de omzetverhouding.

(cf. punten 27, 30‑32, 35 en dictum)


Zaak C‑183/13

Fazenda Pública

tegen

Banco Mais SA

(verzoek van het Supremo Tribunal Administrativo om een prejudiciële beslissing)

„Fiscale bepalingen — Btw — Richtlijn 77/388/EEG — Artikel 17, lid 5, derde alinea, sub c — Artikel 19 — Aftrek van voorbelasting — Leasingverrichtingen — Goederen en diensten voor gemengd gebruik — Regel voor de berekening van het bedrag aan aftrekbare btw — Afwijkende regeling — Voorwaarden”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 juli 2014

Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Aftrek van de voorbelasting – Goederen en diensten, gebruikt zowel voor handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat, als voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat – Leasingverrichtingen – Aftrek pro rata – Berekening – Andere verdeelsleutel dan de omzetverhouding – Toelaatbaarheid – Voorwaarde

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 17, lid 5, derde alinea, sub c)

Artikel 17, lid 5, derde alinea, sub c, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat een lidstaat een bank die onder meer leasingactiviteiten uitoefent, verplicht om in de teller en de noemer van de breuk tot vaststelling van één en hetzelfde pro rata voor de aftrek voor al haar goederen en diensten voor gemengd gebruik alleen het met de rente overeenstemmende deel van de door de klanten krachtens hun leasingovereenkomsten betaalde leasinggelden op te nemen wanneer van deze goederen en diensten in eerste instantie wordt gebruikgemaakt voor de financiering en het beheer van deze overeenkomsten.

Bij het gebruik van de mogelijkheid die in artikel 17, lid 5, derde alinea, sub c, van de Zesde richtlijn wordt geboden om af te wijken van de in deze richtlijn voorziene berekeningsregel, moet een lidstaat het doel en de systematiek van deze richtlijn alsmede de aan het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde ten grondslag liggende beginselen eerbiedigen.

Gelet op, ten eerste, de bewoordingen van artikel 17, lid 5, derde alinea, sub c, van de Zesde richtlijn, ten tweede, de context waarvan deze bepaling deel uitmaakt, ten derde, het beginsel van fiscale neutraliteit en het evenredigheidsbeginsel en, ten vierde, de doelstelling van artikel 17, lid 5, derde alinea, van deze richtlijn, moet een lidstaat die gebruikmaakt van de mogelijkheid van artikel 17, lid 5, derde alinea, sub c, van de Zesde richtlijn, evenwel erop toezien dat de wijze van berekening van het recht op aftrek het mogelijk maakt dat het deel van de belasting over de toegevoegde waarde dat ziet op verrichtingen waarvoor recht op aftrek bestaat, zo nauwkeurig mogelijk wordt bepaald.

Het aan het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde inherente neutraliteitsbeginsel vereist immers dat de wijze van berekening van de aftrek objectief weergeeft welk deel van de uitgaven voor de verwerving van goederen en diensten voor gemengd gebruik werkelijk toe te rekenen is aan verrichtingen waarvoor recht op aftrek bestaat.

Daartoe verzet de Zesde richtlijn zich niet ertegen dat de lidstaten voor een bepaalde handeling een andere methode of verdeelsleutel toepassen dan de omzetverhouding, mits gewaarborgd is dat het pro rata voor de aftrek van de voorbelasting met die methode nauwkeuriger wordt bepaald dan door toepassing van de omzetverhouding.

(cf. punten 27, 30‑32, 35 en dictum)