Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van de wetgevingen – Accijns – Richtlijn 92/12 – Vereiste dat de verschuldigdheid van de accijns in alle lidstaten identiek is geregeld – Vermijding van dubbele belasting

(Richtlijn 92/12 van de Raad)

2. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Identificatie van de relevante elementen van het Unierecht – Herformulering van de vragen

(Art. 267 VWEU; richtlijn 92/12 van de Raad)

3. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van de wetgevingen – Accijns – Richtlijn 92/12 – Producten die tot verbruik zijn uitgeslagen in de ene lidstaat en voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden in een andere lidstaat – Persoon bij wie de producten worden bestemd – Producten die achtereenvolgens door verschillende personen voorhanden worden gehouden – Verschuldigdheid van de accijns door eenieder die de producten voorhanden houdt

(Richtlijnen van de Raad 2008/118, art. 33, lid 3, en 92/12, art. 7, lid 3, en 9, lid 1)

Samenvatting

1. Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 17)

2. Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 20)

3. Artikel 7, lid 3, van richtlijn 92/12 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat de persoon bij wie „de [betrokken] producten worden bestemd”, de accijns kan verschuldigd zijn voor de daaraan onderworpen producten die in een bepaalde lidstaat in het verbruik zijn gebracht en in een andere lidstaat voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden, moet aldus worden uitgelegd dat ingeval de producten achtereenvolgens door verschillende personen voorhanden worden gehouden, eenieder die de betrokken producten voorhanden houdt de accijns verschuldigd is.

Een meer restrictieve uitlegging, volgens welke alleen de eerste persoon die de betrokken producten voorhanden houdt, de accijns verschuldigd is, zou ingaan tegen de doelstelling van richtlijn 92/12. Volgens deze richtlijn mag de overbrenging van de producten van het grondgebied van een lidstaat naar dat van een andere lidstaat immers geen aanleiding geven tot een systematische controle door nationale autoriteiten die het vrije verkeer van goederen binnen de interne markt van de Europese Unie kan belemmeren. Een dergelijke uitlegging zou het dan ook onzekerder maken dat de accijnzen die bij overschrijding van een grens van de Unie verschuldigd zijn, ook effectief kunnen worden geïnd.

Die conclusie vindt steun in artikel 33, lid 3, van richtlijn 2008/118 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12, dat de inhoud van artikel 7 van richtlijn 92/12 vereenvoudigt door alleen nog te verwijzen naar de persoon „aan wie de goederen worden geleverd in de andere lidstaat”.

Hieruit volgt dat artikel 9, lid 1, van richtlijn 92/12, gelezen in samenhang met artikel 7 van die richtlijn, aldus moet worden uitgelegd dat een lidstaat krachtens deze bepaling een persoon die binnen het belastinggebied van die staat voor commerciële doeleinden accijnsproducten die in een andere lidstaat tot verbruik zijn uitgeslagen, voorhanden houdt, als de schuldenaar van de accijns mag aanwijzen, hoewel die persoon niet de eerste was die deze producten in de lidstaat van bestemming voorhanden heeft gehouden.

(cf. punten 25‑28 en dictum)


Zaak C‑165/13

Stanislav Gross

tegen

Hauptzollamt Braunschweig

(verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing)

„Fiscale bepalingen — Richtlijn 92/12/EEG — Artikelen 7 tot en met 9 — Algemene regeling voor accijnsproducten — Producten die tot verbruik zijn uitgeslagen in de ene lidstaat en voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden in een andere lidstaat — Vraag of degene die deze producten voorhanden houdt na ze in de lidstaat van bestemming te hebben gekocht, accijns verschuldigd is — Aankoop nadat de goederen reeds waren binnengebracht”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 juli 2014

  1. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van de wetgevingen – Accijns – Richtlijn 92/12 – Vereiste dat de verschuldigdheid van de accijns in alle lidstaten identiek is geregeld – Vermijding van dubbele belasting

    (Richtlijn 92/12 van de Raad)

  2. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Identificatie van de relevante elementen van het Unierecht – Herformulering van de vragen

    (Art. 267 VWEU; richtlijn 92/12 van de Raad)

  3. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van de wetgevingen – Accijns – Richtlijn 92/12 – Producten die tot verbruik zijn uitgeslagen in de ene lidstaat en voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden in een andere lidstaat – Persoon bij wie de producten worden bestemd – Producten die achtereenvolgens door verschillende personen voorhanden worden gehouden – Verschuldigdheid van de accijns door eenieder die de producten voorhanden houdt

    (Richtlijnen van de Raad 2008/118, art. 33, lid 3, en 92/12, art. 7, lid 3, en 9, lid 1)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 17)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 20)

  3.  Artikel 7, lid 3, van richtlijn 92/12 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat de persoon bij wie „de [betrokken] producten worden bestemd”, de accijns kan verschuldigd zijn voor de daaraan onderworpen producten die in een bepaalde lidstaat in het verbruik zijn gebracht en in een andere lidstaat voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden, moet aldus worden uitgelegd dat ingeval de producten achtereenvolgens door verschillende personen voorhanden worden gehouden, eenieder die de betrokken producten voorhanden houdt de accijns verschuldigd is.

    Een meer restrictieve uitlegging, volgens welke alleen de eerste persoon die de betrokken producten voorhanden houdt, de accijns verschuldigd is, zou ingaan tegen de doelstelling van richtlijn 92/12. Volgens deze richtlijn mag de overbrenging van de producten van het grondgebied van een lidstaat naar dat van een andere lidstaat immers geen aanleiding geven tot een systematische controle door nationale autoriteiten die het vrije verkeer van goederen binnen de interne markt van de Europese Unie kan belemmeren. Een dergelijke uitlegging zou het dan ook onzekerder maken dat de accijnzen die bij overschrijding van een grens van de Unie verschuldigd zijn, ook effectief kunnen worden geïnd.

    Die conclusie vindt steun in artikel 33, lid 3, van richtlijn 2008/118 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12, dat de inhoud van artikel 7 van richtlijn 92/12 vereenvoudigt door alleen nog te verwijzen naar de persoon „aan wie de goederen worden geleverd in de andere lidstaat”.

    Hieruit volgt dat artikel 9, lid 1, van richtlijn 92/12, gelezen in samenhang met artikel 7 van die richtlijn, aldus moet worden uitgelegd dat een lidstaat krachtens deze bepaling een persoon die binnen het belastinggebied van die staat voor commerciële doeleinden accijnsproducten die in een andere lidstaat tot verbruik zijn uitgeslagen, voorhanden houdt, als de schuldenaar van de accijns mag aanwijzen, hoewel die persoon niet de eerste was die deze producten in de lidstaat van bestemming voorhanden heeft gehouden.

    (cf. punten 25‑28 en dictum)