ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

12 juni 2014 ( *1 )

„Douane-unie en gemeenschappelijk douanetarief — Onttrekking aan het douanetoezicht van aan rechten bij invoer onderworpen goederen — Ontstaan van douaneschuld”

In zaak C‑75/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) bij beslissing van 11 december 2012, ingekomen bij het Hof op 14 februari 2013, in de procedure

SEK Zollagentur GmbH

tegen

Hauptzollamt Gießen,

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: A. Borg Barthet (rapporteur), kamerpresident, S. Rodin en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

SEK Zollagentur GmbH, vertegenwoordigd door T. Ulbrich, Rechtsanwalt,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B.‑R. Killmann en L. Keppenne als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 50 en 203 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005 (PB L 117, blz. 13; hierna: „douanewetboek”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen SEK Zollagentur GmbH (hierna: „SEK Zollagentur”) en het Hauptzollamt Gießen over haar verzoek tot terugbetaling van de douanerechten die verschuldigd waren op grond dat zij de betrokken goederen tijdens de procedure voor douanevervoer aan het douanetoezicht had onttrokken.

Toepasselijke bepalingen

3

Artikel 4 van het douanewetboek bepaalt:

„In de zin van dit wetboek wordt verstaan onder:

[...]

13.

toezicht van de douaneautoriteiten: de activiteiten die door deze autoriteiten in het algemeen worden ontplooid teneinde te zorgen voor de naleving van de douanewetgeving en, in voorkomend geval, van de andere bepalingen die op goederen onder douanetoezicht van toepassing zijn;

14.

douanecontroles: specifieke handelingen die worden verricht door de douaneautoriteiten, met het oog op de correcte toepassing van de douanewetgeving en andere wetgeving betreffende binnenbrengen, uitgang, doorvoer, overbrengen en bijzondere bestemming van goederen welke vervoerd worden tussen het douanegebied van de Gemeenschap en derde landen, en betreffende de aanwezigheid van goederen die niet de status van communautaire goederen hebben; dergelijke handelingen kunnen onder meer inhouden verificatie van goederen, controle van de aangiftegegevens en de aanwezigheid en de echtheid van elektronische of papieren documenten, onderzoek van de boekhouding van ondernemingen en onderzoek van andere bescheiden, controle van vervoermiddelen, controle van bagage en andere goederen die personen bij of op zich dragen, en het verrichten van administratief onderzoek en andere soortgelijke handelingen;

15.

douanebestemming van goederen:

a)

plaatsing van goederen onder een douaneregeling;

b)

binnenbrengen van goederen in een vrije zone of in een vrij entrepot;

c)

wederuitvoer van goederen uit het douanegebied van de Gemeenschap;

d)

vernietiging van goederen;

e)

afstaan van goederen aan de Schatkist;

[...]

20.

vrijgave van goederen: terbeschikkingstelling, door de douaneautoriteiten, van goederen voor de doeleinden die zijn voorzien in de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst;

[...]”

4

Artikel 37, lid 1, van dit wetboek bepaalt:

„De in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen zijn vanaf het ogenblik waarop zij worden binnengebracht aan douanetoezicht onderworpen. Zij kunnen overeenkomstig de geldende bepalingen aan douanecontroles worden onderworpen.”

5

Artikel 50 van het douanewetboek luidt:

„De bij de douane aangebrachte goederen hebben, zodra zij zijn aangebracht, tot het tijdstip waarop zij een douanebestemming krijgen, de status van goederen in tijdelijke opslag. Deze goederen worden hierna ‚goederen in tijdelijke opslag’ genoemd.”

6

In artikel 91 van het douanewetboek is bepaald:

„1.   De regeling extern douanevervoer maakt het vervoer mogelijk van een plaats in het douanegebied van de Gemeenschap naar een andere plaats in het douanegebied van de Gemeenschap:

a)

van niet-communautaire goederen zonder dat deze goederen aan rechten bij invoer en andere belastingen of aan handelspolitieke maatregelen worden onderworpen;

[...]

2.   Het in lid 1 bedoelde vervoer geschiedt:

a)

hetzij met toepassing van de regeling extern communautair douanevervoer;

[...]”

7

Artikel 92 van het douanewetboek luidt als volgt:

„1.   De regeling extern douanevervoer eindigt en de verplichtingen van het subject zijn nagekomen wanneer de onder de regeling geplaatste goederen samen met de vereiste documenten bij de douane worden aangebracht op het douanekantoor van bestemming overeenkomstig de bepalingen van de betrokken regeling.

2.   De douaneautoriteiten zuiveren de regeling extern douanevervoer wanneer zij op grond van een vergelijking van de gegevens van het douanekantoor van vertrek met die van het douanekantoor van bestemming kunnen vaststellen dat de regeling naar behoren beëindigd is.”

8

Artikel 96, lid 1, van dat douanewetboek is als volgt geformuleerd:

„De aangever is het subject van de regeling extern communautair douanevervoer. Hij is verplicht:

a)

de goederen binnen de gestelde termijn ongeschonden bij de douane aan te brengen op het kantoor van bestemming met inachtneming van de door de douaneautoriteiten getroffen identificatiemaatregelen;

b)

de bepalingen betreffende de regeling communautair douanevervoer na te leven.”

9

Artikel 201, lid 1, van dit wetboek bepaalt:

„Een douaneschuld bij invoer ontstaat:

a)

wanneer aan rechten bij invoer onderworpen goederen in het vrije verkeer worden gebracht [...]

[...]”.

10

Artikel 203 van het douanewetboek luidt als volgt:

„1.   Een douaneschuld bij invoer ontstaat indien aan rechten bij invoer onderworpen goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken.

2.   De douaneschuld ontstaat op het tijdstip waarop de goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken.

3.   Schuldenaren zijn:

de persoon die de goederen aan het douanetoezicht heeft onttrokken;

[...]

alsmede, in voorkomend geval, de persoon die de verplichtingen welke voortvloeien uit de tijdelijke opslag van de goederen of uit het gebruik van de douaneregeling waaronder deze waren geplaatst, dient na te komen.”

11

Artikel 236, lid 1, van dat wetboek bepaalt:

„Tot terugbetaling van rechten bij invoer of van rechten bij uitvoer wordt overgegaan wanneer wordt vastgesteld dat het bedrag van de rechten op het tijdstip van betaling niet wettelijk verschuldigd was, dan wel dat het bedrag in strijd met artikel 220, lid 2, werd geboekt.

[...]”

12

In artikel 398 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1192/2008 van de Commissie van 17 november 2008 (PB L 329, blz. 1) is bepaald:

„De status van toegelaten afzender kan worden toegekend aan personen die communautair douanevervoer willen verrichten zonder de in de aangifte voor douanevervoer vermelde goederen bij het kantoor van vertrek of op een andere erkende plaats aan te bieden.

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13

Op 15 januari 2010 is een zending van twaalf fietsdragers het douanegebied van de Unie binnengebracht. De zending werd in tijdelijke opslag geplaatst en de eigenaar van dat depot bracht de goederen aan bij de douane en deed daarvoor een summiere aangifte.

14

Op 17 januari 2010 heeft SEK Zollagentur aangifte gedaan dat de fietsdragers onder de regeling extern communautair douanevervoer waren geplaatst. De vrijgave van de fietsdragers voor de aangegeven regeling vond diezelfde dag plaats.

15

De volgende dag moest de vervoerder die was gemachtigd door SEK Zollagentur, de toegelaten afzender, verschillende zendingen, waaronder genoemde goederen, ophalen bij de ruimte voor tijdelijke opslag en deze afleveren bij een geadresseerde in Greven (Duitsland).

16

Bij aankomst van de zendingen constateerde de ontvanger dat de fietsdragers niet bij de zendingen zaten, wat hij meldde bij het douanekantoor van bestemming.

17

Het Hauptzollamt Gießen heeft SEK Zollagentur daarop schriftelijk om inlichtingen gevraagd over de plek waar de fietsdragers zich bevonden. Dit bedrijf heeft geantwoord dat de fietsdragers op 17 januari 2010 niet hadden kunnen worden ingeladen. Het bedrijf verklaarde dat de eigenaar van het depot voor tijdelijke opslag niet in staat was geweest de zendingen zodanig in zijn depot op te slaan dat zij konden worden teruggevonden en aan de vervoerder konden worden overgedragen. Dat is de reden waarom de fietsdragers niet aan de vervoerder waren overgedragen als was voorzien en in tijdelijke opslag waren bleven.

18

Op 1 februari 2010 vond een nieuwe zending plaats met de fietsdragers nadat een nieuwe procedure voor douanevervoer was geopend. De ontvanger heeft de goederen vervolgens in het vrije verkeer gebracht bij het douanekantoor van bestemming en heeft 2000 EUR aan invoerrechten betaald.

19

Datzelfde bedrag werd door het Hauptzollamt Gießen tevens van SEK Zollagentur gevorderd op grond dat zij de goederen aan het douanetoezicht zou hebben onttrokken doordat zij deze tijdens de eerste procedure voor douanevervoer niet bij het douanekantoor van bestemming had aangebracht.

20

SEK Zollagentur was van mening dat de gevorderde invoerrechten niet wettelijk verschuldigd waren en heeft daarvan terugbetaling gevorderd krachtens artikel 236 van het douanewetboek. Zij betoogt dat de procedure voor douanevervoer immers pas is begonnen toen de goederen daadwerkelijk bij de entreposeur werden opgehaald, ongeacht de aangifte die zij had gedaan. Vóór de aanvang van het vervoer was de regeling extern communautair douanevervoer dus niet ingegaan, zodat alleen de eigenaar van het depot voor tijdelijke opslag aansprakelijk is voor die onttrekking.

21

Na de afwijzing van haar bezwaar tegen de weigering om haar terugbetaling toe te kennen, heeft SEK Zollagentur beroep ingesteld bij het Finanzgericht Hessen, dat de weigering heeft bevestigd met de overweging dat de rechten niet konden worden terugbetaald aangezien zij wettelijk verschuldigd waren. Zij heeft daarom beroep in „Revision” ingesteld bij het Bundesfinanzhof.

22

Daarop heeft het Bundesfinanzhof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moeten de toepasselijke bepalingen van het douanewetboek, inzonderheid artikel 50 daarvan, aldus worden uitgelegd dat een goed dat door de douaneautoriteiten aan een persoon is overgedragen voor tijdelijke opslag in een goedgekeurde plaats, aan het douanetoezicht wordt onttrokken wanneer dat goed weliswaar voor de regeling extern douanevervoer wordt aangegeven, maar het zich bij het geplande transport de facto niet bij de afgegeven documenten voor douanevervoer bevindt en niet op het douanekantoor van bestemming wordt aangebracht?

2)

Zo ja, is in dat geval de persoon die als toegelaten afzender de goederen onder de regeling douanevervoer heeft geplaatst, schuldenaar op grond van artikel 203, lid 3, eerste streepje, van het douanewetboek of op grond van artikel 203, lid 3, vierde streepje, ervan?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

23

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 50 en 203 van het douanewetboek in die zin moeten worden uitgelegd dat een goed dat in tijdelijke opslag is geplaatst, moet worden geacht aan het douanetoezicht te zijn onttrokken indien het voor de regeling extern communautair douanevervoer is aangegeven maar de opslag niet heeft verlaten en niet bij het douanekantoor van bestemming is aangebracht, terwijl de documenten voor douanevervoer daar wel zijn aangebracht.

24

Vooraf moet worden bepaald op welk moment krachtens het douanewetboek de tijdelijke opslag van goederen eindigt en de plaatsing onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer aanvangt.

25

In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat artikel 50 van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat niet-communautaire goederen met de status goederen in tijdelijke opslag waarvan de douaneaangifte voor plaatsing onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer door de douaneautoriteiten is aanvaard, onder die douaneregeling worden geplaatst en aldus een douanebestemming verkrijgen op het tijdstip waarop de goederen worden vrijgegeven (arrest Codirex Expeditie, C‑542/11, EU:C:2013:429, punt 55).

26

Goederen zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn kunnen dus pas onder de regeling extern communautair douanevervoer vallen vanaf de vrijgave ervan. Volgens de door de verwijzende rechter meegedeelde gegevens vond de vrijgave van de goederen die in het hoofdgeding aan de orde zijn, plaats op 17 januari 2010, zodat die goederen dus vanaf die datum onder de regeling extern communautair douanevervoer waren geplaatst.

27

Voor de beantwoording van de aldus geherformuleerde eerste vraag moet worden onderzocht of een goed dat de opslagzone niet heeft verlaten, werkelijk kan worden geacht aan het douanetoezicht te zijn onttrokken, terwijl de documenten voor douanevervoer bij het douanekantoor van bestemming zijn aangebracht.

28

Volgens de rechtspraak moet het begrip „onttrekking aan het douanetoezicht” in artikel 203, lid 1, van het douanewetboek worden opgevat als elk handelen of nalaten als gevolg waarvan de bevoegde douaneautoriteit, zelfs slechts tijdelijk, de toegang wordt belemmerd tot onder douanetoezicht staande goederen en wordt belet de in artikel 37, lid 1, van het douanewetboek bedoelde controles uit te voeren (arresten D. Wandel, C‑66/99, EU:C:2001:69, punt 47; Liberexim, C‑371/99, EU:C:2002:433, punt 55, en Hamann International, C‑337/01, EU:C:2004:90, punt 31).

29

Daar de aangever krachtens artikel 96 van het douanewetboek onder meer verplicht is de goederen ongeschonden op het kantoor van bestemming aan te brengen, speelt het document voor douanevervoer onder geleide waarvan het vervoer van de onder de regeling extern communautair douanevervoer geplaatste goederen plaatsvindt, ontegenzeggelijk een wezenlijke rol voor de goede werking van deze regeling. Derhalve kan het ook slechts tijdelijk wegnemen van die goederen afbreuk doen aan de met deze regeling nagestreefde doelstellingen, wanneer hierdoor in strijd met het bepaalde in artikel 37 van het douanewetboek wordt belet dat deze goederen door de douane worden gecontroleerd. Een dergelijk tijdelijk wegnemen bemoeilijkt voorts ook zowel de identificatie van de goederen die het voorwerp zijn van de procedure voor douanevervoer, als de vaststelling van de daarop toepasselijke douaneregeling (zie naar analogie arrest British American Tobacco, C‑222/01, EU:C:2004:250, punt 52).

30

In die omstandigheden moet het tijdelijk wegnemen van het document voor douanevervoer van de goederen die daarin zijn vermeld, worden gekwalificeerd als „onttrekking” van die goederen aan het douanetoezicht. Volgens de door het Hof in de arresten D. Wandel (EU:C:2001:69), Liberexim (EU:C:2002:433) en Hamann International (EU:C:2004:90) gegeven uitlegging is dit wegnemen namelijk een handeling die tot gevolg heeft dat de bevoegde douaneautoriteit, al is het maar tijdelijk, de toegang wordt belemmerd tot onder douanetoezicht staande goederen en wordt belet de in de douanewetgeving van de Unie voorziene controles uit te voeren (zie in die zin arrest British American Tobacco, EU:C:2004:250, punt 53).

31

Tevens volstaat het, volgens vaste rechtspraak, voor onttrekking aan het douanetoezicht dat aan een aantal objectieve voorwaarden is voldaan, zoals de fysieke afwezigheid van de goederen op de toegelaten opslagplaats op het moment waarop de douaneautoriteit deze wenst te inspecteren (zie arresten D. Wandel, EU:C:2001:69, punt 48, en Liberexim, EU:C:2002:433, punt 60).

32

Van onttrekking aan het douanetoezicht kan dus reeds worden gesproken wanneer de goederen objectief onttrokken zijn aan eventuele controles, ongeacht of deze daadwerkelijk door de bevoegde autoriteit zijn verricht (arrest British American Tobacco, EU:C:2004:250, punt 55).

33

Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat de artikelen 50 en 203 van het douanewetboek in die zin moeten worden uitgelegd dat een in tijdelijke opslag geplaatst goed moet worden geacht aan het douanetoezicht te zijn onttrokken indien het voor de regeling extern communautair douanevervoer is aangegeven, maar de opslag niet verlaat en niet wordt aangebracht bij het douanekantoor van bestemming, terwijl de documenten voor douanevervoer daar wel zijn aangebracht.

Tweede vraag

34

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 203, lid 3, van het douanewetboek in die zin moet worden uitgelegd dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding, in geval van onttrekking van een goed aan het douanetoezicht, de persoon die als toegelaten afzender dat goed onder de regeling extern communautair douanevervoer heeft geplaatst, krachtens die bepaling schuldenaar is.

35

Als de goederen op het moment van onttrekking al onder de regeling extern communautair douanevervoer zijn geplaatst, is volgens de rechtspraak van het Hof het subject van die regeling, als aangever in de zin van artikel 96, lid 1, van het douanewetboek, de persoon die de verplichtingen die uit het gebruik van die regeling voortvloeien, dient na te komen en de douaneschuldenaar in de zin van artikel 203, lid 3, vierde streepje, van dat wetboek, indien de bepalingen in de eerste drie streepjes van dit lid 3 niet van toepassing zijn (arrest Codirex Expeditie, EU:C:2013:429, punt 33).

36

Als de goederen op het moment van die onttrekking daarentegen nog niet onder de regeling extern communautair douanevervoer zijn geplaatst, maar nog in tijdelijke opslag zijn, is de douaneschuldenaar, indien de bepalingen in de eerste drie streepjes van artikel 203, lid 3, van het douanewetboek niet van toepassing zijn, de persoon die, als degene die de verplichtingen die voortvloeien uit de tijdelijke opslag van de goederen dient na te komen, de goederen, na lossing ervan, onder zich heeft om ze te verplaatsen of op te slaan (zie in die zin arresten United Antwerp Maritime Agencies en Seaport Terminals, C‑140/04, EU:C:2005:556, punt 39, en Codirex Expeditie, EU:C:2013:429, punt 34).

37

Zoals in punt 26 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht zijn de goederen die in het hoofdgeding aan de orde zijn, onder de regeling extern communautair douanevervoer gaan vallen. Het is dus het subject van die regeling, te weten SEK Zollagentur, die, daar deze als toegelaten afzender de aangever in de zin van artikel 96 van het douanewetboek is, de douaneschuld verschuldigd is in de zin van artikel 203, lid 3, vierde streepje, van dat wetboek, indien de bepalingen in de eerste drie streepjes van artikel 203, lid 3, van het douanewetboek niet van toepassing zijn, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

38

Gelet op het voorgaande dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 203, lid 3, vierde streepje, van het douanewetboek, in die zin moet worden uitgelegd dat in geval van onttrekking van een goed aan het douanetoezicht, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, de persoon die als toegelaten afzender dat goed onder de regeling extern communautair douanevervoer heeft geplaatst, krachtens die bepaling schuldenaar is.

Kosten

39

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

De artikelen 50 en 203 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005, moeten in die zin worden uitgelegd dat een in tijdelijke opslag geplaatst goed moet worden geacht aan het douanetoezicht te zijn onttrokken indien het voor de regeling extern communautair douanevervoer is aangegeven, maar de opslag niet verlaat en niet wordt aangebracht bij het douanekantoor van bestemming, terwijl de documenten voor douanevervoer daar wel zijn aangebracht.

 

2)

Artikel 203, lid 3, vierde streepje, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 648/2005, moet in die zin worden uitgelegd dat in geval van onttrekking van een goed aan het douanetoezicht, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, de persoon die als toegelaten afzender dat goed onder de regeling extern communautair douanevervoer heeft geplaatst, krachtens die bepaling schuldenaar is.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.