Zaak C‑38/13
Małgorzata Nierodzik
tegen
Samodzielny Publiczny Psychiatryczny Zakład Opieki Zdrowotnej im. dr Stanisława Deresza w Choroszczy
(verzoek van de Sąd Rejonowy w Białymstoku om een prejudiciële beslissing)
„Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 1999/70/EG — Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Clausule 4 — Begrip ‚arbeidsvoorwaarden’ — Opzegtermijn voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd — Verschil in behandeling met werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 13 maart 2014
Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Arbeidsvoorwaarden – Begrip – Opzegtermijn voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd – Daaronder begrepen
(Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 4, punt 1)
Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Werknemers die gelijke arbeid verrichten – Gelijke arbeid – Begrip – Werknemers die zich in een vergelijkbare situatie bevinden – Beoordelingscriteria – Aard van de arbeid, opleidingsvereisten en arbeidsvoorwaarden – Beoordeling door de nationale rechterlijke instantie
(Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausules 3, punt 2, en 4, punt 1)
Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Verbod van discriminatie van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd – Nationale regeling die in de toepassing van verschillende opzegtermijnen voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en voor arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd voorziet – Niet-inaanmerkingneming van de anciënniteit van de werknemer – Rechtvaardiging op grond van de duur en de stabiliteit van de arbeidsverhouding – Ontoelaatbaarheid
(Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 4, punt 1)
Het beslissende criterium om te bepalen of een maatregel valt onder de „arbeidsvoorwaarden” in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, is het dienstverband, namelijk de arbeidsverhouding tussen een werknemer en zijn werkgever. Een uitlegging van deze clausule die de opzegvoorwaarden voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zoals een opzegtermijn, uitsluit van de definitie van het begrip arbeidsvoorwaarden, zou ertoe leiden dat de werkingssfeer van de aan werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd toegekende bescherming tegen discriminatie in strijd met de doelstelling van deze bepaling wordt ingeperkt.
(cf. punten 25, 27)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 31‑33)
Clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling die bepaalt dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met een looptijd van meer dan zes maanden kunnen worden opgezegd met een vaste opzegtermijn van twee weken, ongeacht de anciënniteit van de betrokken werknemer, terwijl de duur van de opzegtermijn voor arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd is vastgelegd op basis van de anciënniteit van de betrokken werknemer en kan variëren van twee weken tot drie maanden, wanneer deze twee categorieën van werknemers zich in vergelijkbare situaties bevinden.
Een verschil in behandeling ter zake van de arbeidsvoorwaarden tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan niet worden gerechtvaardigd door een criterium dat algemeen en abstract gebaseerd is op de duur zelf van de tewerkstelling. Indien zou worden aanvaard dat de tijdelijke aard van een arbeidsverhouding op zichzelf een dergelijk verschil in behandeling kan rechtvaardigen, zouden de doelstellingen van richtlijn 1999/70 en van de raamovereenkomst elke betekenis verliezen, aangezien de toepassing van een dergelijk criterium zou neerkomen op de bestendiging van een situatie die ongunstig is voor de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Ook de stabiliteit van de arbeidsverhouding, die de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt geacht te bevorderen, vormt geen objectieve reden in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst.
(cf. punten 38‑40 en dictum)