CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

N. JÄÄSKINEN

van 4 december 2014 ( 1 )

Zaak C‑439/13 P

Elitaliana SpA

tegen

Eulex Kosovo

„Hogere voorziening — Gemeenschappelijk optreden 2008/124/GBVB — Aanbesteding van helikopterondersteuning aan de Eulex-missie in Kosovo — Besluit om de opdracht aan een andere inschrijver dan verzoekster te gunnen — Beroep tot nietigverklaring en verzoek tot vergoeding van vermeend geleden schade — ‚Orgaan of instantie van de Unie’ in de zin van artikel 263, eerste alinea, VWEU — Bepaling van de juiste verwerende partij voor de besluiten van het hoofd van de missie — Niet-ontvankelijkheid van het beroep bij het Gerecht van de Europese Unie — Verschoonbare dwaling — Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Unie — Beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming”

I – Inleiding

1.

Op 4 februari 2008 heeft de Raad van de Europese Unie gemeenschappelijk optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, Eulex Kosovo, vastgesteld. ( 2 )

2.

In het kader van dat optreden is een niet-openbare aanbesteding voor het project „Helikopterondersteuning aan de Eulex-missie in Kosovo”, waarmee werd beoogd een openbaredienstcontract te sluiten, bekendgemaakt. Elitaliana SpA (hierna: „Elitaliana”) heeft aan deze aanbesteding deelgenomen. Haar offerte is als tweede geplaatst. Het hoofd van de Eulex Kosovo-missie heeft de betrokken opdracht gegund aan de inschrijver van wie de offerte als eerste was geplaatst.

3.

Elitaliana heeft bij het Gerecht van de Europese Unie beroep ingesteld tegen Eulex Kosovo.

4.

In de procedure voor het Gerecht heeft Eulex Kosovo een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen, die in de eerste plaats is gebaseerd op het feit dat Eulex Kosovo niet de hoedanigheid van verwerende partij bezit en in de tweede plaats op het feit dat het Gerecht niet bevoegd is ter zake van handelingen met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB).

5.

Bij beschikking van het Gerecht van 4 juni 2013, Elitaliana/Eulex Kosovo ( 3 ) (hierna: „bestreden beschikking”), heeft het Gerecht het beroep als niet-ontvankelijk verworpen.

6.

Met de onderhavige hogere voorziening verzoekt Elitaliana om vernietiging van de bestreden beschikking.

7.

In het kader van de onderhavige hogere voorziening zal het Hof moeten beslissen of Eulex Kosovo juridisch aansprakelijk is voor de besluiten van het hoofd van de missie, en meer in het bijzonder of een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU tegen Eulex Kosovo kan worden ingesteld, een vraag die geheel nieuw lijkt. Het Hof moet eveneens oordelen over de stelling van Elitaliana inzake schending van het fundamentele recht op een doeltreffende voorziening in rechte en over haar stelling dat zij verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van de bepaling van de verwerende partij in de procedure voor het Gerecht.

II – Rechtskader

8.

Krachtens artikel 1, lid 1, van gemeenschappelijk optreden 2008/124, heeft de Europese Unie Eulex Kosovo ingesteld als een „rechtsstaatmissie” in Kosovo.

9.

Uit artikel 2, eerste alinea, van gemeenschappelijk optreden 2008/124 blijkt dat Eulex Kosovo de instellingen, het justitieel apparaat en de wetshandhavingsinstanties van Kosovo bijstaat in hun vorderingen op weg naar duurzaamheid en verantwoordingsplicht en bij de verdere ontwikkeling en versterking van een onafhankelijk multi-etnisch justitieel apparaat en een multi-etnisch politioneel en douaneapparaat, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat deze instellingen vrij zijn van politieke inmenging en de internationaal erkende normen en Europese beste praktijken naleven.

10.

Artikel 6 van gemeenschappelijk optreden 2008/124 bepaalt de structuur van Eulex Kosovo. Aldus bepaalt artikel 6, lid 1, dat het een missie van Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) in heel Kosovo is. Krachtens lid 2 van dit artikel vestigt Eulex Kosovo zijn hoofdkwartier en regionale en plaatselijke kantoren in Kosovo, zorgt het voor ondersteuning in Brussel (België) en opent het al naargelang de behoefte verbindingskantoren. Volgens lid 3 bestaat Eulex Kosovo uit een hoofd van de missie en personeel en uit politie-, justitie- en douanecomponenten.

11.

Krachtens artikel 7, leden 1 en 2, van gemeenschappelijk optreden 2008/124 is de directeur van het civiele plannings- en uitvoeringsvermogen de civiele bevelhebber van Eulex Kosovo, die onder het politieke toezicht en de strategische leiding van het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) en onder het algemene gezag van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) het commando en de controle op strategisch niveau uitoefent op Eulex Kosovo. Volgens artikel 7, lid 3, zorgt hij voor een adequate en efficiënte uitvoering van de besluiten van de Raad en het PVC, mede, waar nodig, door middel van instructies op strategisch niveau aan het hoofd van de missie en door middel van het verlenen van advies en technische bijstand aan hem.

12.

Artikel 11 van gemeenschappelijk optreden 2008/124 zet de commandostructuur van Eulex Kosovo uiteen. Volgens lid 2 ervan oefent het PVC, onder de verantwoordelijkheid van de Raad en de HV, het politieke toezicht op en de strategische aansturing van Eulex Kosovo uit. In de leden 3 en 4 van artikel 11 is bepaald dat de civiele bevelhebber, die de commandant van Eulex Kosovo op strategisch niveau is, via de HV verslag uitbrengt aan de Raad. Volgens lid 5 oefent het hoofd van de missie het commando en de controle op het terrein uit over Eulex Kosovo en legt het rechtstreeks verantwoording af aan de civiele bevelhebber.

13.

Ten slotte blijkt uit artikel 12, lid 1, dat het PVC, onder de verantwoordelijkheid van de Raad, voor het politieke toezicht op en de strategische aansturing van Eulex Kosovo zorgt.

III – „Litigieuze maatregelen ”, procesverloop voor het Gerecht, bestreden beschikking en procesverloop voor het Hof

A – De litigieuze maatregelen

14.

De vaststelling van de litigieuze maatregelen is in de bestreden beschikking als volgt beschreven:

„2

Op 18 oktober 2011 is een niet-openbare aanbesteding voor het project ‚Helikopterondersteuning aan de Eulex-missie in Kosovo’, waarmee werd beoogd een openbaredienstcontract te sluiten, bekendgemaakt in het Supplement op het Publicatieblad van de Europese Unie (PB 2011/S 200‑324817) onder de referentie EuropeAid/131516/D/SER/XK. Deze aanbesteding bevatte de vermelding ‚Aanbestedende dienst: hoofd van Eulex Kosovo, Pristina, Kosovo’.

3

Bij brief van 23 december 2011, waarbij met name instructies voor de inschrijvers waren gevoegd, heeft het hoofd van Eulex Kosovo verzoekster, Elitaliana SpA, een Italiaanse onderneming die helikopterdiensten levert aan publiekrechtelijke instellingen, uitgenodigd om deel te nemen aan de niet-openbare aanbestedingsprocedure.

4

Verzoekster heeft in het kader van voormelde procedure een offerte ingediend.

5

Bij brief van 29 maart 2012 heeft de directeur administratie en ondersteunende diensten van Eulex Kosovo verzoekster op de hoogte gebracht van het feit dat haar offerte als tweede was geplaatst.

6

Bij brief van 2 april 2012 heeft verzoekster Eulex Kosovo verzocht om toegang tot bepaalde documenten die waren ingediend door de inschrijver van wie de offerte als eerste was geplaatst. Bij brief van 17 april 2012 heeft het hoofd van Eulex Kosovo de toegang tot die documenten geweigerd.

7

Op 24 april 2012 heeft het hoofd van Eulex Kosovo de betrokken opdracht gegund aan de inschrijver van wie de offerte als eerste was geplaatst.”

B – Procesverloop voor het Gerecht

15.

Het procesverloop voor het Gerecht, voor zover dat voor de onderhavige hogere voorziening relevant is, kan als volgt worden samengevat.

16.

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 23 mei 2012, heeft Elitaliana beroep ingesteld tegen Eulex Kosovo teneinde:

de maatregelen nietig te doen verklaren die Eulex Kosovo heeft genomen in het kader van de gunning van overheidsopdracht „EuropeAid/131516/D/SER/XK – Helikopterondersteuning aan de Eulex-missie in Kosovo (PROC/272/11)” aan een andere inschrijver, die haar bij brief van 29 maart 2012 door Eulex Kosovo is meegedeeld, alsook alle daarmee samenhangende handelingen, in het bijzonder de nota van 17 april 2012 waarbij Eulex Kosovo haar de toegang tot de gevraagde documenten heeft geweigerd;

Eulex Kosovo te doen veroordelen tot herstel van de schade die zij heeft geleden door het feit dat die opdracht niet aan haar is gegund;

Eulex Kosovo in de kosten te doen verwijzen.

17.

Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 14 september 2012, heeft Eulex Kosovo krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Eulex Kosovo heeft gevorderd het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en Elitaliana te verwijzen in alle kosten van de zaak.

18.

Op 28 november 2012 heeft Elitaliana haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid ingediend en gevorderd de exceptie van niet-ontvankelijkheid te verwerpen en hoe dan ook de als verwerende partij beschouwde instelling in kennis te stellen van het beroep.

C – Bestreden beschikking

19.

Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard op basis van het eerste door de verwerende partij aangevoerde middel van niet-ontvankelijkheid.

20.

In de eerste plaats heeft het Gerecht de door Eulex Kosovo aangevoerde exceptie beoordeeld, waar laatstgenoemde stelt „dat het in casu niet de hoedanigheid van verwerende partij kan bezitten omdat het geen onafhankelijke instantie is” (bestreden beschikking, punten 18‑37).

21.

Het Gerecht is zijn beoordeling begonnen met zich af te vragen of Eulex Kosovo de hoedanigheid van verwerende partij bezit, meer in het bijzonder of Eulex Kosovo een orgaan of instantie van de Unie in de zin van artikel 263, eerste alinea, VWEU is (bestreden beschikking, punten 19‑21).

22.

Na een analyse van de bewoordingen van de artikelen 1, lid 1, 6, 7, leden 1 en 2, en 11 van gemeenschappelijk optreden 2008/124 heeft het Gerecht als volgt geoordeeld (bestreden beschikking, punt 26): „Gelet op die bepalingen bezit Eulex Kosovo geen rechtspersoonlijkheid en is niet bepaald dat het partij in een procedure voor de rechterlijke instanties van de Unie kan zijn.”

23.

Het Gerecht, dat vervolgens vaststelt dat Elitaliana nietigverklaring vordert van de maatregelen die Eulex Kosovo heeft genomen in het kader van de gunning van de betrokken opdracht, heeft de toerekenbaarheid van het betrokken besluit geanalyseerd en als volgt geoordeeld (bestreden beschikking, punt 34): „In die omstandigheden moet worden geoordeeld dat de handelingen die het hoofd van Eulex Kosovo in het kader van de betrokken aanbestedingsprocedure heeft vastgesteld, zijn toe te rekenen aan de Commissie, die de hoedanigheid van verwerende partij bezit krachtens artikel 263, eerste alinea, VWEU. Op die handelingen kan dus rechterlijk toezicht worden uitgeoefend overeenkomstig de eisen van het algemene beginsel waarop verzoekster zich beroept, dat elke handeling van een instelling, orgaan of instantie van de Unie die beoogt rechtsgevolgen jegens derden teweeg te brengen, moet kunnen worden onderworpen aan rechterlijk toezicht.” Het Gerecht heeft daaraan toegevoegd (bestreden beschikking, punt 35): „Bijgevolg bezit Eulex Kosovo niet de hoedanigheid van verwerende partij”.

24.

In de tweede plaats heeft Elitaliana subsidiair aangevoerd dat voor het geval Eulex Kosovo niet de hoedanigheid van verwerende partij zou bezitten, het Gerecht ten eerste de partij zou kunnen aanwijzen jegens wie de zaak dan zou kunnen worden voortgezet (bestreden beschikking, punt 38).

25.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat Elitaliana in casu Eulex Kosovo niet bij vergissing in het verzoekschrift heeft aangeduid. Uit de inhoud van het verzoekschrift volgt integendeel duidelijk dat Elitaliana de bedoeling had om het beroep uitdrukkelijk te richten tegen Eulex Kosovo, dat volgens haar een orgaan of instantie van de Unie in de zin van artikel 263, eerste alinea, VWEU is, hetgeen Elitaliana overigens heeft bevestigd in haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid (bestreden beschikking, punt 39).

26.

In de tweede plaats heeft Elitaliana het Gerecht verzocht te beslissen dat er sprake is van verschoonbare dwaling, waartoe zij zich beroept op de rechtspraak, die het bestaan van een dergelijke dwaling volgens haar aanvaardt indien de betrokken instelling zich op zodanige wijze heeft gedragen dat dit gedrag, op zich of in doorslaggevende mate, bij een justitiabele te goeder trouw die alle zorgvuldigheid aan de dag legt die van een marktdeelnemer met normale kennis van zaken mag worden verwacht, een begrijpelijke verwarring kan veroorzaken (bestreden beschikking, punt 40).

27.

Dienaangaande heeft het Gerecht geoordeeld dat het feit dat er een verschoonbare dwaling bestaat, volgens de rechtspraak waarop Elitaliana zich beroept enkel tot gevolg kan hebben dat het beroep niet mag worden verworpen op grond dat het te laat is ingesteld. In casu staat vast dat Elitaliana de beroepstermijn in acht heeft genomen (bestreden beschikking, punt 42).

28.

Het Gerecht heeft eveneens opgemerkt dat Elitaliana op geen enkel moment ook een beroep heeft gericht tot een andere partij dan Eulex Kosovo, maar dat zij het Gerecht enkel heeft verzocht om de verwerende partij aan te duiden tegen wie het onderhavige beroep zou moeten worden ingesteld om ontvankelijk te zijn (bestreden beschikking, punt 42).

29.

Het Gerecht heeft zijn analyse in punt 45 van de bestreden beschikking als volgt beëindigd: „Uit al het voorgaande volgt dat aangezien Eulex Kosovo niet de hoedanigheid van verwerende partij bezit, het beroep dat verzoekster tegen hem heeft ingesteld niet-ontvankelijk is, zowel voor het verzoek tot nietigverklaring als voor het verzoek tot schadevergoeding, dat nauw verbonden is met de vordering tot nietigverklaring (zie in die zin arrest Hof [Bossi/Commissie, 346/87, EU:C:1989:59], punt 31, en beschikking Elti/Delegatie van de Unie in Montenegro, [T‑395/11, EU:T:2012:274] [...], punt 74 en aldaar aangehaalde rechtspraak), zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over de gestelde onbevoegdheid van het Gerecht ten aanzien van handelingen die berusten op de bepalingen van het [VEU] inzake het GBVB.” (bestreden beschikking, punt 45).

D – Procesverloop voor het Hof

30.

Met haar hogere voorziening verzoekt Elitaliana het Hof de bestreden beschikking te vernietigen en het beroep in eerste aanleg toe te wijzen of, indien het Hof oordeelt dat de zaak niet in staat van wijzen is, deze terug te verwijzen voor afdoening door het Gerecht.

31.

Eulex Kosovo concludeert tot afwijzing van de hogere voorziening en tot verwijzing van Elitaliana in de kosten.

IV – Middelen in hogere voorziening

32.

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert Elitaliana drie middelen aan:

„1.

Onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de niet-erkenning van [Eulex Kosovo] als orgaan of instantie van de Unie in de zin van artikel 263 VWEU. Schending van het beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming, in de zin van volledige verwezenlijking van de rechten van verdediging, die voortvloeien uit het meer algemene gelijkheidsbeginsel” ( 4 );

„2.

Onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de vermeende gelijkstelling van [Eulex Kosovo] aan een delegatie. Schending van het beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming, in de zin van volledige verwezenlijking van de rechten van verdediging, die voortvloeien uit het meer algemene gelijkheidsbeginsel” ( 5 ), en

„3.

Onjuiste rechtsopvatting wat betreft het vermeende ontbreken van een verschoonbare dwaling. Schending van het beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming, in de zin van volledige verwezenlijking van de rechten van verdediging, die voortvloeien uit het meer algemene gelijkheidsbeginsel” ( 6 ).

33.

De drie middelen worden voorafgegaan door een paragraaf met het opschrift „Uitgangspunt” ( 7 ), waarin wordt verwezen naar het „beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming [...] dat heden ten dage is vastgelegd in de artikelen 6 en 13 [van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 (hierna: ‚EVRM’)]”, en waarin het Hof wordt verzocht dat beginsel te erkennen „door de hiernavolgende middelen gegrond te verklaren”.

34.

Ik zal mijn bespreking beginnen met dat uitgangspunt.

A – Het „uitgangspunt

1. Argumenten van partijen

35.

Elitaliana werkt dat beginsel als volgt uit:

„17

Het beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming vormt inmiddels een leidend beginsel van het communautaire rechtsstelsel. Het is heden ten dage vastgelegd in de artikelen 6 en 13 EVRM, die eenieder het recht waarborgen dat zijn zaak wordt behandeld door een gerecht dat bevoegd is kennis te nemen van alle geschillen met betrekking tot zijn rechten en verplichtingen, waarbij de toegang tot een gerecht, om doeltreffend te zijn, aan eenieder de duidelijke en werkelijke mogelijkheid moet waarborgen om de handeling die zijn rechtspositie heeft geschaad, te betwisten. Beperkingen zijn slechts verenigbaar met de betrokken artikelen indien zij de mogelijkheden van toegang van een persoon niet zodanig beperken dat het wezen van dat recht wordt aangetast.

18

De bestreden beschikking, die enerzijds in aanmerking heeft genomen dat Eulex geen rechtspersoonlijkheid bezit (hetgeen overigens verre van duidelijk is en vooral onmogelijk vast te stellen voor een zorgvuldige derde, omdat dat nooit kenbaar is gemaakt), en anderzijds de verschoonbare dwaling heeft afgewezen (niettegenstaande het feit dat het Gerecht de voorwaarden ervan heeft aangegeven), heeft het Elitaliana in feite onmogelijk gemaakt om het gebruikte rechtsmiddel toe te passen, aangezien haar haar eigen rechten van verdediging zijn onthouden, waarvan wij hopen dat het Hof ze zal erkennen door de hiernavolgende middelen gegrond te verklaren.”

36.

Eulex Kosovo voert aan dat dat argument door Elitaliana subsidiair wordt aangevoerd, voor het geval het Hof zich bevoegd zou verklaren, hetgeen Eulex Kosovo betwist. De verwerende partij is in elk geval van mening dat het Gerecht de artikelen 6 en 13 van het EVRM niet heeft geschonden.

2. Beoordeling

37.

Elitaliana stelt dat het Gerecht de artikelen 6 en 13 van het EVRM heeft geschonden door te oordelen dat Eulex Kosovo geen rechtspersoonlijkheid bezit en door een verschoonbare dwaling ten aanzien van de identiteit van de verwerende partij af te wijzen.

38.

Ik moet om te beginnen preciseren dat de in de artikelen 6 en 13 van het EVRM bedoelde beginselen overeenkomen met de beginselen die thans zijn verankerd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), dat in principe in het onderhavige geval had kunnen worden toegepast. Nochtans kan in het onderhavige geval slechts een beroep worden gedaan op schending van artikel 47 van het Handvest indien de tegen de instellingen die redelijkerwijs als bevoegd zijn te beschouwen, ingestelde beroepen niet-ontvankelijk worden verklaard om andere dan procesrechtelijke redenen, en de verzoeker in een dergelijk geval geen enkele doeltreffende voorziening in rechte ter beschikking zou staan. ( 8 )

39.

Het bij het Gerecht ingestelde beroep is gericht tegen een partij die volgens het Gerecht niet de juiste verwerende partij is. Uit de hogere voorziening blijkt dat Elitaliana van mening is dat deze vaststelling neerkomt op een schending van haar grondrechten, die in het onderhavige geval door artikel 47 van het Handvest worden gewaarborgd.

40.

Ik merk op dat uit de vaststelling dat Eulex Kosovo niet de juiste verwerende partij is, ofwel omdat het niet bevoegd is om in rechte op te treden, ofwel om andere redenen, niet kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van rechterlijke bescherming.

41.

De problematiek met betrekking tot artikel 47 van het Handvest is duidelijk prematuur. Indien de vordering is ingesteld tegen een partij die niet de juiste verwerende partij is, kan er niet op grond van dat feit sprake zijn van schending van dit artikel. De situatie van Elitaliana kan slechts aan deze bepaling worden getoetst in het geval dat een vordering tegen de juiste verwerende partij is ingesteld bij de bevoegde rechter en deze vaststelt dat er geen voorziening in rechte bestaat.

42.

Derhalve treft de door Elitaliana op dat punt aangevoerde argumentatie geen doel. Op de stelling dat het voor Elitaliana uiterst moeilijk was om de voor het Gerecht te dagen verwerende partij te identificeren, zal ik in het kader van het derde middel terugkomen.

B – Eerste middel: niet-erkenning van Eulex Kosovo als orgaan of instantie van de Unie in de zin van artikel 263, eerste alinea, VWEU

1. Argumenten van partijen

43.

Met haar eerste middel voert Elitaliana aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat „Eulex Kosovo geen rechtspersoonlijkheid [bezit] en [dat niet] is [...] bepaald dat het partij [kan zijn] in een procedure voor de rechterlijke instanties van de Unie [...]” (bestreden beschikking, punt 26). Elitaliana stelt dat Eulex Kosovo alle vereiste kenmerken bezit om te worden beschouwd als orgaan of instantie van de Unie in de zin van artikel 263, eerste alinea, VWEU.

44.

Eulex Kosovo concludeert tot afwijzing van dit middel.

2. Beoordeling

45.

Ik merk op dat overeenkomstig de rechtspraak van het Hof het systeem van rechterlijke controle van artikel 263 VWEU van toepassing is op de door de wetgever van de Unie opgerichte organen en instanties waaraan bevoegdheden zijn verleend om op specifieke gebieden handelingen vast te stellen die juridisch bindend zijn voor natuurlijke of rechtspersonen, zoals het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA), het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), het Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO) en het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM). ( 9 )

46.

Om te beoordelen of een orgaan of instantie onder de omschrijving van artikel 263, eerste alinea, VWEU valt, dient te worden uitgegaan van de handeling waarbij dat lichaam is ingesteld. Uit de rechtspraak kunnen dienaangaande ten minste twee voorwaarden worden afgeleid ( 10 ), waaraan Eulex Kosovo niet lijkt te voldoen.

47.

In de eerste plaats bepaalt gemeenschappelijk optreden 2008/124 niet dat Eulex Kosovo rechtspersoonlijkheid bezit, hetgeen dikwijls het geval is, bijvoorbeeld in handelingen die agentschappen instellen ( 11 ), en zelfs niet dat het bevoegd is om voor de rechterlijke instanties van de Unie in rechte op te treden. ( 12 )

48.

In de tweede plaats bevatten handelingen die organen of instanties van de Unie instellen dikwijls een bepaling waarin het toepasselijke artikel van het Verdrag wordt genoemd en waarin tegelijkertijd de reikwijdte van de rechtsmiddelen wordt omschreven. ( 13 ) In gemeenschappelijk optreden 2008/124 ontbreekt een dergelijke bepaling.

49.

Ter ondersteuning van haar betoog voert Elitaliana het arrest van het Gerecht in de zaak Sogelma/EBW ( 14 ) aan. In dat arrest heeft het Gerecht geanalyseerd of het bevoegd was om te oordelen over een krachtens artikel 230, vierde alinea, EG (thans artikel 263 VWEU) ingesteld beroep tegen een handeling van het Europees Bureau voor wederopbouw (EBW). Dat arrest is echter gewezen in een volstrekt andere context, want het Gerecht heeft juist opgemerkt dat het EBW een communautaire instantie met rechtspersoonlijkheid is en dat de verordening waarbij het agentschap is opgericht uitdrukkelijk de bevoegdheid van het Hof heeft vastgesteld. ( 15 )

50.

Het feit dat de constitutieve handeling uitdrukkelijk voorziet in een voorziening in rechte bij het Hof, bevestigt deze band met artikel 263 VWEU. Volgens mij kan het ontbreken van een dergelijke bepaling op zichzelf evenwel niet leiden tot de conclusie dat er van een dergelijke band geen sprake is.

51.

Zelfs wanneer een uitdrukkelijke bepaling ontbreekt waarbij de betrokken entiteit rechtspersoonlijkheid wordt toegekend, ben ik namelijk van mening dat de bewoordingen van artikel 263, vijfde alinea, VWEU de grondslag leggen voor een zeer sterk vermoeden dat indien de instellingen een entiteit oprichten die besluiten kan nemen die particulieren raken, er toch een voorziening in rechte moet bestaan. In een dergelijke situatie kan dat vermoeden van een voorziening in rechte onder zeer strikte voorwaarden worden aanvaard. Een entiteit die een eigen identiteit bezit, over eigen juridische bevoegdheden beschikt en waaraan taken van een bepaalde soort zijn opgedragen, zou bevoegd kunnen worden geacht om in rechte op te treden of om voor de Europese rechterlijke instanties te worden gedaagd, zelfs zonder een uitdrukkelijke bepaling. ( 16 )

52.

Bestudering van gemeenschappelijk optreden 2008/124 laat zien dat het gaat om een gezamenlijke missie van de Raad en de Commissie. Genoemd gemeenschappelijk optreden voorziet niet in een eigen rechtspersoonlijkheid van Eulex Kosovo. Volgens de artikelen 11 en 12 ervan oefenen de Raad en het PVC immers het politieke toezicht uit en bepalen de strategische aansturing. Bovendien onderwerpt artikel 16 ervan de financiële aspecten van de missie aan het toezicht van de Commissie.

53.

Deze factoren brengen mij tot de conclusie dat Eulex Kosovo geen orgaan of instantie in de zin van artikel 263, eerste alinea, VWEU is. Het gaat eerder om een gezamenlijke missie van twee instellingen. Desondanks is het volgens mij niet uitgesloten om aan de missie in principe rechtspersoonlijkheid toe te kennen op basis van een functionele beoordeling. ( 17 ) De missie is bij een wetgevingshandeling ingesteld en kan bijvoorbeeld besluiten nemen die jegens derden rechtsgevolgen hebben. De opzet van gemeenschappelijk optreden 2008/124 laat evenwel de wens zien om de missie organiek ondergeschikt te laten zijn aan de twee genoemde instellingen. ( 18 ) Een eendere situatie, in dat geval tussen de Commissie en het Centrum van nucleair onderzoek, is reeds geanalyseerd door advocaat-generaal Roemer in zijn conclusie in de zaak Ufficio imposte consumo/Commissie. ( 19 ) Bijgevolg gaat het in het onderhavige geval eerder om een tijdelijke inter-institutionele samenwerkingsstructuur dan om een instantie die een eigen juridisch bestaan leidt.

54.

In deze omstandigheden ben ik van mening dat Eulex Kosovo niet kan worden beschouwd als een entiteit waartegen op de grondslag van artikel 263, eerste alinea, VWEU beroep kan worden ingesteld. Het Gerecht heeft bijgevolg terecht geoordeeld dat Eulex Kosovo geen orgaan of instantie van de Unie in de zin van genoemde bepaling is.

55.

Ik stel derhalve voor om de eerste grief als ongegrond af te wijzen.

C – Tweede middel: onjuiste gelijkstelling van de Eulex Kosovo-missie aan een delegatie van de Europese Unie

1. Argumenten van partijen

56.

Met haar tweede middel klaagt Elitaliana dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat Eulex Kosovo moet worden behandeld als een delegatie van de Commissie overeenkomstig de rechtspraak van het Gerecht inzake de delegatie van de Unie in Montenegro. Haars inziens was de Commissie de instelling die krachtens artikel 263, eerste alinea, VWEU de litigieuze rechtshandeling voor de rechterlijke instanties van de Unie diende te verdedigen (bestreden beschikking, punten 27‑35).

57.

Eulex Kosovo concludeert tot afwijzing van dit middel.

2. Beoordeling

a) Het onderscheid tussen delegaties en missies

58.

Wat het onderscheid tussen delegatie en missie betreft, wil ik om te beginnen twee aspecten van de aanwezigheid van de Europese Unie buiten het grondgebied van de Unie bespreken.

59.

Het eerste aspect heeft betrekking op de externe aanwezigheid en het extern optreden krachtens het EG-Verdrag. Deze categorie omvat de delegaties in derde landen en bij internationale organisaties. De merendeels van het Gerecht afkomstige rechtspraak is voldoende duidelijk en volgens mij juist. De bevoegdheid van het Hof is gebaseerd op de gebruikelijke bepalingen van het Verdrag, zoals die met betrekking tot het beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding. Uit de rechtspraak van het Gerecht tot aan de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en de instelling van de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) ( 20 ) blijkt dat in een dergelijke situatie de aan te spreken partij inderdaad de Commissie is. Delegaties vallen onder de Commissie en elk beroep moet tegen de Commissie worden ingesteld. ( 21 ) Het Gerecht heeft een alleen tegen een delegatie gerichte rechtsvordering dan ook niet-ontvankelijk verklaard. ( 22 )

60.

Het tweede aspect heeft betrekking op het extern optreden in het kader van het GBVB. Het gaat met name om handelingen tot instelling van GBVB-missies in derde landen. De eveneens van het Gerecht afkomstige rechtspraak is vrij schaars. Slechts enkele beroepen zijn ingesteld en vervolgens ingetrokken en derhalve doorgehaald. ( 23 ) Van de zeldzame zaken die aanleiding hebben gegeven tot een uitspraak van het Gerecht moet de zaak H/Raad e.a. worden aangehaald. In de bestreden beschikking verwijst het Gerecht eveneens naar de beschikking van de president van het Gerecht inzake voorlopige maatregelen. ( 24 ) In de bodemprocedure in de zaak H/Raad e.a. heeft het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard; er is echter hogere voorziening ingesteld. ( 25 ) Deze zaak had betrekking op de politiemissie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina. ( 26 ) Gelet op het geringe aantal uitspraken van het Gerecht betreffende GBVB-missies moet worden vastgesteld dat de rechtspraak op dat terrein verre van vaststaat.

61.

Naar mijn mening is de rechtspraak van het Gerecht inzake de delegaties van de Unie niet toepasselijk op door de Unie ingestelde missies, hoewel beide structuren zeker gelijksoortige kenmerken hebben, zoals het ontbreken van eigen rechtspersoonlijkheid. Dientengevolge moet bij gebreke van uitdrukkelijke bepalingen de werkelijke aard van de band tussen de missies en de instellingen worden nagegaan.

62.

Ik wil benadrukken dat de redenering van het Gerecht in de bestreden beschikking niet is gebaseerd op een volledige overeenstemming van de positie van een delegatie met die van een missie. Het Gerecht noemt weliswaar een beschikking met betrekking tot de delegatie van de Europese Unie in Montenegro ( 27 ), maar bedoelt daarmee te herinneren aan het feit dat „handelingen die zijn vastgesteld op grond van gedelegeerde bevoegdheden in de regel worden toegerekend aan de delegerende instelling, die de betrokken handeling in rechte moet verdedigen” (bestreden beschikking, punt 33). Na deze vaststelling heeft het in punt 34 van de bestreden beschikking opgemerkt:

„In die omstandigheden moet worden geoordeeld dat de handelingen die het hoofd van Eulex Kosovo in het kader van de betrokken aanbestedingsprocedure heeft vastgesteld, zijn toe te rekenen aan de Commissie, die de hoedanigheid van verwerende partij bezit krachtens artikel 263, eerste alinea, VWEU. Op die handelingen kan dus rechterlijk toezicht worden uitgeoefend overeenkomstig de eisen van het algemene beginsel waarop [Elitaliana] zich beroept, dat elke handeling van een instelling, orgaan of instantie van de Unie die beoogt rechtsgevolgen jegens derden teweeg te brengen, moet kunnen worden onderworpen aan rechterlijk toezicht.”

63.

Aldus heeft het Gerecht, anders dan Elitaliana stelt, de GBVB-missies niet gelijkgesteld met de delegaties van de Commissie.

b) De band tussen de missies en de instellingen

64.

Bij de bespreking van het eerste middel heb ik zojuist vastgesteld dat Eulex Kosovo niet voldoet aan de vereiste kenmerken om te worden geacht zelf bevoegd te zijn om zich in het kader van artikel 263, eerste alinea, VWEU, te verdedigen voor het Hof. Ik heb eveneens gesteld dat de Eulex Kosovo-missie niet, zoals een delegatie, onder de Commissie valt. Ik moet derhalve de band van deze missie met de instellingen onderzoeken.

65.

Uit gemeenschappelijk optreden 2008/124 blijkt dat Eulex Kosovo is ingesteld als een entiteit die losstaat van de Raad en de Commissie. Met name blijkt uit de onderdelen van gemeenschappelijk optreden 2008/124 en uit het tussen het hoofd van de missie en de Commissie gesloten contract dat met betrekking tot de administratieve en financiële aspecten de banden met de Commissie bijzonder nauw zijn. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de onderdelen, over het geheel genomen, een delegatie van bevoegdheden aan Eulex Kosovo en het hoofd van de missie vormen, die gewoonlijk door de Commissie worden uitgeoefend. Het concludeert daaruit dat de door Eulex Kosovo, met inbegrip van het hoofd daarvan, vastgestelde handelingen uiteindelijk zijn toe te rekenen aan de Commissie (bestreden beschikking, punt 34). Het Gerecht heeft de volgende redenering ontwikkeld:

„30

De maatregelen die in het kader van de betrokken aanbestedingsprocedure zijn genomen, betreffen de begroting van Eulex Kosovo.

31

Volgens artikel 16, lid 2, van gemeenschappelijk optreden 2008/124 worden alle uitgaven beheerd overeenkomstig de voorschriften en procedures van de Gemeenschap die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie. Artikel 8, lid 5, van dit gemeenschappelijk optreden bepaalt dat het hoofd van de missie verantwoordelijk is voor de uitvoering van de begroting van Eulex Kosovo en daartoe een contract met de Europese Commissie ondertekent. Blijkens het dossier heeft het hoofd van Eulex Kosovo een dergelijk contract met de Commissie ondertekend. De Commissie heeft dus bepaalde taken in verband met de uitvoering van de begroting van Eulex Kosovo gedelegeerd aan het hoofd van Eulex Kosovo, zoals is bepaald in artikel 54, lid 2, sub d, van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248, blz. 1), zoals gewijzigd.

32

Deze delegatie komt met name tot uitdrukking in artikel 16, leden 3 en 4, van gemeenschappelijk optreden 2008/124, dat gaat over de financiële regelingen. Volgens lid 3 mag het hoofd van de missie slechts technische regelingen sluiten over het leveren van uitrusting, diensten en lokalen aan Eulex Kosovo indien de Commissie daarvoor toestemming geeft. In lid 4 is bepaald dat het hoofd van de missie over de in het kader van zijn contract ondernomen activiteiten volledig verslag uitbrengt aan de Commissie, onder wier toezicht hij staat.”

66.

Uit deze redenering, die ik deel, blijkt geen onjuiste rechtsopvatting. Het Gerecht heeft terecht geoordeeld dat bij gebreke van eigen rechtspersoonlijkheid een aanknopingspunt moet worden gezocht met de betrokken taken. In het onderhavige geval, waarin het gaat om maatregelen in het kader van de betrokken aanbestedingsprocedure, is dat de begrotingsproblematiek. Anders dan Elitaliana stelt, is de redenering van het Gerecht niet gebaseerd op een gelijkstelling van de Eulex Kosovo-missie met delegaties van de Europese Unie, maar op een functionele benadering van de betrokken taken.

67.

Derhalve moet het tweede middel in zijn geheel worden afgewezen.

D – Derde middel: ontbreken van verschoonbare dwaling

1. Argumenten van partijen

68.

Met haar derde middel voert Elitaliana aan dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van verschoonbare dwaling bij de bepaling van de identiteit van de verwerende partij, aangezien het Gerecht heeft geoordeeld dat „[h]et feit dat er een verschoonbare dwaling bestaat, [...] echter enkel tot gevolg [kan] hebben dat het beroep niet mag worden verworpen op grond dat het te laat is ingesteld” (bestreden beschikking, punten 41 en 43). Elitaliana is van mening dat de rechtspraak betreffende de verschoonbare dwaling eveneens kan worden toegepast op de identiteit van de verwerende partij, en verzoekt het Hof in voorkomend geval de juiste verwerende partij aan te wijzen.

69.

Eulex Kosovo concludeert tot afwijzing van dit middel.

2. Beoordeling

70.

Ik merk om te beginnen op dat het Gerecht heeft geoordeeld dat in het onderhavige geval de aanwijzing van Eulex Kosovo in het verzoekschrift bij het Gerecht niet berust op een vergissing van Elitaliana (bestreden beschikking, punt 39). In de bestreden beschikking heeft het Gerecht evenwel erkend dat „het zeker moeilijk [was] voor [Elitaliana] om de partij aan te duiden aan wie de betrokken maatregelen waren toe te rekenen en die de hoedanigheid van verwerende partij bezat” (punt 41).

71.

Deze vaststelling, die mij volkomen gerechtvaardigd voorkomt, is gebaseerd op het door het Gerecht in aanmerking genomen uitgangspunt dat het beroep tegen de Commissie had moeten worden ingesteld.

72.

Ik deel de analyse van het Gerecht dat de rechtspraak met betrekking tot de verschoonbare dwaling de stellingen van Elitaliana niet kan schragen. Deze rechtspraak heeft immers betrekking op de procestermijnen ( 28 ) en er kan geen beroep op worden gedaan voor een situatie waarin de verzoekende partij zich vergist omtrent de identiteit van de verwerende partij.

73.

Zelfs indien een dergelijke dwaling werd aanvaard, zou de verweerder waartegen het beroep is ingesteld nog niet de juridische bevoegdheid kunnen worden toegekend om daarop te antwoorden. Aldus kan in deze zin geen beroep worden gedaan op verschoonbare dwaling. Van een verschoonbare dwaling zou alleen sprake kunnen zijn in een andere procedure tegen een andere partij, en wel als rechtvaardiging voor het mogelijk te laat instellen van het beroep tot nietigverklaring en/of de schadevordering.

74.

Ik herinner er ten slotte aan dat het Gerecht niet uitdrukkelijk uitspraak heeft gedaan over zijn vermeende onbevoegdheid ( 29 ) en dat Elitaliana in hogere voorziening de bestreden beschikking op dat punt niet heeft betwist. Deze vraag kan in een andere beroepsprocedure worden opgeworpen, en wanneer het Gerecht daarop heeft beslist, zal het Hof in hogere voorziening de gegrondheid van de uitspraak van het Gerecht kunnen onderzoeken. Aangezien het Gerecht zich in het onderhavige geval echter hierover niet heeft uitgesproken, staat het evenmin aan het Hof op dat punt uitspraak te doen.

75.

Het Gerecht heeft derhalve in de bestreden beschikking niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij zijn afwijzing van het aan verschoonbare dwaling ontleende middel van Elitaliana.

76.

Aangezien geen van de middelen gegrond is, moet de hogere voorziening in haar geheel worden verworpen.

V – Conclusie

77.

Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging de hogere voorziening te verwerpen en Elitaliana SpA in de kosten te verwijzen.


( 1 )   Oorspronkelijke taal: Frans.

( 2 )   PB L 42, blz. 92.

( 3 )   T‑213/12, EU:T:2013:292.

( 4 )   Punten 19‑32 van het verzoekschrift in hogere voorziening.

( 5 )   Punten 33‑39 van het verzoekschrift in hogere voorziening.

( 6 )   Punten 40‑47 van het verzoekschrift in hogere voorziening.

( 7 )   Punten 16‑18 van het verzoekschrift in hogere voorziening.

( 8 )   Ik merk op dat het Gerecht in beschikking H/Raad e.a. (T‑271/10, EU:T:2014:702) heeft geoordeeld dat er in casu een voorziening in rechte bestond, namelijk voor de nationale autoriteiten.

( 9 )   Zie arresten Verenigd Koninkrijk/Parlement en Raad (C‑270/12, EU:C:2014:18, punt 81) en Liivimaa Lihaveis (C‑562/12, EU:C:2014:2229, punt 46).

( 10 )   Zie mijn conclusie in de zaak Liivimaa Lihaveis (C‑562/12, EU:C:2014:155, punten 3436).

( 11 )   Zie bijvoorbeeld artikel 100, lid 1, van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen [ECHA], houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1, en rectificatie in PB 2007, L 136, blz. 3; hierna: „verordening REACH”), dat bepaalt dat genoemd agentschap een orgaan van de Europese Gemeenschap is en rechtspersoonlijkheid bezit. Overigens worden de door de Unie opgerichte organen met rechtspersoonlijkheid in de begroting van de Unie apart behandeld, zie daartoe document COM(2012) 300 van 25 mei 2012, „Draft General Budget of the European Commission for the Financial Year 2013. Working Document Part III. Bodies set up by the European Union and having legal personality” (document beschikbaar in het Engels).

( 12 )   Het is in het privaat- en het publiekrecht zeer wel mogelijk dat een entiteit zonder eigen rechtspersoonlijkheid niettemin bevoegd is om voor de rechterlijke instanties in rechte op te treden. Zie omtrent de bevoegdheid om in rechte op te treden, arrest Überseering (C‑208/00, EU:C:2002:632) en mijn conclusie in de zaak VALE Építési (C‑378/10, EU:C:2011:841, punt 37).

( 13 )   Zie bijvoorbeeld artikel 94, lid 1, van verordening REACH dat bepaalt dat tegen beslissingen van de kamer van beroep van het ECHA of, bij ontbreken van recht op beroep bij de kamer, tegen beslissingen van het ECHA, bij het Gerecht of het Hof van Justitie beroep kan worden ingesteld overeenkomstig artikel 263 VWEU.

( 14 )   T‑411/06, EU:T:2008:419.

( 15 )   Arrest Sogelma/EBW (EU:T:2008:419, punten 34 en 50).

( 16 )   Er moet echter worden benadrukt dat het onderhavige geval verschilt van het arrest Les Verts/Parlement (294/83, EU:C:1986:166, punten 23 en 24).

( 17 )   Over de functionele benadering, zie besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden (PB L 201, blz. 30), dat in artikel 1 ervan bepaalt dat de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) „een functioneel autonoom orgaan van de Europese Unie [is], naast het secretariaat-generaal van de Raad [van de Europese Unie] en de [Europese] Commissie, dat over de juridische bevoegdheid beschikt om zijn taken te kunnen uitvoeren en zijn doelstellingen te kunnen verwezenlijken” (cursivering van mij). Zie ook Gatti, M., „Diplomats at the Bar: The European External Action Service before EU Courts”, European Law Review, 2014, blz. 664.

( 18 )   Anders dan de Europese dienst voor extern optreden EDEO, die krachtens artikel 1, lid 2, van besluit 2010/427/EU een functioneel autonoom orgaan is en over een passieve legitimatie beschikt, bezit Eulex Kosovo niet dezelfde kenmerken. De door Eulex Kosovo in zijn memorie van antwoord aangevoerde elementen kunnen als volgt worden samengevat: in de eerste plaats heeft Eulex Kosovo eerder de status van crisisbeheersingsoperatie onder de verantwoordelijkheid van de Raad, die het heeft ingesteld en het politieke toezicht en de strategische aansturing uitoefent. In de tweede plaats wordt de wens van de wetgever om de missies als simpele „operaties” te beschouwen en niet als organen, benadrukt door het feit dat de lidstaten personeel „onder commando” bij de missie detacheren, maar dat „[d]e bijdragende staat of EU-instelling die een personeelslid [bij Eulex Kosovo] heeft gedetacheerd, [...] verantwoordelijk [is] voor de afhandeling van met de detachering verband houdende schade-eisen van of betreffende het personeelslid. De betrokken bijdragende staat of EU-instelling is verantwoordelijk voor het instellen van eventuele vorderingen tegen het gedetacheerde personeelslid” (zie artikel 10, lid 2, van gemeenschappelijk optreden 2008/124). In de derde plaats nemen derde landen deel aan de activiteiten van Eulex Kosovo. In de vierde plaats heeft het hoofd van de Eulex Kosovo-missie met de Commissie een overeenkomst gesloten, volgens welke „de Commissie de diensten betrekt van Xavier Bout de Marnhac als bijzonder adviseur”, die derhalve niet is aangeworven op basis van een vergelijkend examen volgens de procedure van de organen van de Europese instellingen, maar in de hoedanigheid van zelfstandig adviseur voor bepaalde tijd.

( 19 )   2/68‑IMM, EU:C:1968:45, blz. 614.

( 20 )   Zie voetnoot 17.

( 21 )   Arrest IDT Biologika/Commissie (T‑503/10, EU:T:2012:575).

( 22 )   Beschikking Tecnoprocess/Commissie en Delegatie van de Unie in Marokko (T‑264/09, EU:T:2011:319).

( 23 )   Zie bijvoorbeeld beschikkingen Fucci/MINUK (T‑51/05, EU:T:2005:175) en Unity OSG FZE/Raad en EUPOL Afghanistan (T‑511/08, EU:T:2010:138).

( 24 )   Zie beschikking H/Raad e.a. (T‑271/10 R, EU:T:2010:315) en bestreden beschikking, punt 26.

( 25 )   Zie beschikking H/Raad e.a. (EU:T:2014:702) en de bij het Hof aanhangige hogere voorziening in de zaak H/Raad e.a. (C‑455/14 P).

( 26 )   Zie gemeenschappelijk optreden 2002/210/GBVB van de Raad van 11 maart 2002 inzake de politiemissie van de Europese Unie (PB L 70, blz. 1) en besluit 2009/906/GBVB van de Raad van 8 december 2009 inzake de politiemissie van de Europese Unie (EUPM) in Bosnië en Herzegovina (BiH) (PB L 322, blz. 22).

( 27 )   Beschikking Elti/Delegatie van de Unie in Montenegro (T‑395/11, EU:T:2012:274).

( 28 )   Zie de bestreden beschikking, punt 40.

( 29 )   Zie punt 45 van de bestreden beschikking, aangehaald in punt 29 van de onderhavige conclusie. Overigens meen ik dat er een typefout is geslopen in genoemd punt 45 van de bestreden beschikking. In plaats van „handelingen die berusten op de bepalingen van het VWEU inzake het GBVB” zal vermoedelijk moeten worden gelezen „handelingen die berusten op de bepalingen van het VEU inzake het GBVB”. Hetzelfde geldt voor punt 18 van de bestreden beschikking.