7.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 102/8


Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 14 november 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Úřad průmyslového vlastnictví — Tsjechië) — MF 7 a.s./MAFRA a.s.

(Zaak C-49/13) (1)

((Artikel 267 VWEU - Begrip „rechterlijke instantie” - Procedure die moet uitmonden in beslissing die kenmerken van rechterlijke uitspraak vertoont - Onafhankelijkheid - Kennelijke onbevoegdheid van Hof))

2014/C 102/10

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Úřad průmyslového vlastnictví

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: MF 7 a.s.

Verwerende partij: MAFRA a.s.

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Úřad průmyslového vlastnictví — Uitlegging van artikel 3, lid 2, sub d, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 299, blz. 25) — Criteria voor de beoordeling van de kwade trouw — Invloed van de omstandigheden die zich voordeden na de indiening van de inschrijvingsaanvraag, op de beoordeling van de goede trouw van de aanvrager — Instemming van de merkhouder met een handelwijze waardoor zijn exclusieve rechten kunnen worden beperkt — Overeenkomsten gesloten tussen de houder van het oudere merk en de aanvrager van het jongere merk, waarin de rechten op de intellectuele eigendom niet waren geregeld — Gedogen van het betwiste merk door de houder van een ouder merk gedurende een langere periode

Dictum

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om te antwoorden op de door de Úřad průmyslového vlastnictví (Tsjechië) bij beslissing van 22 januari 2013 gestelde vragen.


(1)  PB C 141 van 18.5.2013.