15.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/13


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 juli 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social no 1 de Benidorm — Spanje) — Víctor Manuel Julián Hernández e.a./Puntal Arquitectura SL e.a.

(Zaak C-198/13) (1)

((Bescherming van werknemers bij insolventie van werkgever - Richtlijn 2008/94/EG - Werkingssfeer - Recht van werkgever op vergoeding van schade door lidstaat wegens loon dat aan werknemer is betaald tijdens procedure tot betwisting van ontslag na 60ste werkdag na instellen van beroep - Geen recht op schadevergoeding in geval van nietig ontslag - Subrogatie van werknemer in recht op schadevergoeding van zijn werkgever die in staat van voorlopige insolventie verkeert - Discriminatie van werknemer wiens ontslag nietig is - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Werkingssfeer - Artikel 20))

2014/C 315/19

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Social no 1 de Benidorm

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Víctor Manuel Julián Hernández, Chems Eddine Adel, Jaime Morales Ciudad, Bartolomé Madrid Madrid, Martín Sellé Orozco, Alberto Martí Juan, Said Debbaj

Verwerende partijen: Puntal Arquitectura SL, Obras Alteramar SL, Altea Diseño y Proyectos SL, Ángel Muñoz Sánchez, Vicente Orozco Miro, Subdelegación del Gobierno de España en Alicante

Dictum

Een nationale regeling als die welke aan de orde is in het hoofdgeding, valt niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, voor zover zij bepaalt dat een werkgever van de betrokken lidstaat betaling kan vorderen van het loon dat tijdens de procedure waarin een ontslag wordt aangevochten, verschuldigd is geworden na de 60ste werkdag volgende op het instellen van het beroep, en dat wanneer de werkgever dit loon niet heeft uitbetaald en in staat van voorlopige insolventie verkeert, de betrokken werknemer de betaling daarvan door wettelijke subrogatie rechtstreeks van deze staat kan vorderen. Bijgevolg kan een dergelijke regeling niet worden onderzocht in het licht van de door het Handvest gewaarborgde grondrechten en, met name, artikel 20 ervan.


(1)  PB C 189 van 29.6.2013.