5.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 135/17


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 13 maart 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social no 3 de Barcelona — Spanje) — Antonio Márquez Samohano/Universitat Pompeu Fabra

(Zaak C-190/13) (1)

((Sociale politiek - Richtlijn 1999/70/EG - Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Universiteiten - Geassocieerde docenten - Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Clausule 5, punt 1 - Maatregelen ter voorkoming van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Begrip „objectieve redenen” die dergelijke overeenkomsten rechtvaardigen - Clausule 3 - Begrip „arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd” - Sancties - Recht op vergoeding - Verschil in behandeling met werknemers in vaste dienst))

2014/C 135/18

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Social no 3 de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Antonio Márquez Samohano

Verwerende partij: Universitat Pompeu Fabra

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Juzgado de lo Social no 3 de Barcelona — Uitlegging van de clausules 3 en 5 van de raamovereenkomst van het EVV, de UNICE en het CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 (PB L 175, blz. 43) — Arbeidsovereenkomsten gesloten met de overheid — Universitaire docenten — Ontbreken van maatregelen om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen

Dictum

Clausule 5 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling als die welke aan de orde is in het hoofdgeding, op grond waarvan universiteiten opeenvolgende met geassocieerde docenten gesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen vernieuwen zonder dat enige beperking geldt voor de maximumduur en het aantal vernieuwingen van deze overeenkomsten, wanneer dergelijke overeenkomsten zijn gerechtvaardigd op basis van een objectieve reden in de zin van punt 1, sub a, van deze clausule, wat ter beoordeling van de verwijzende rechter staat. Het staat echter eveneens aan de verwijzende rechter om in concreto na te gaan of in het hoofdgeding de betrokken vernieuwing van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd daadwerkelijk in tijdelijke behoeften beoogde te voorzien en of een regeling als die aan de orde in het hoofdgeding niet in werkelijkheid is gebruikt om te voorzien in permanente en blijvende behoeften van de universiteiten op het gebied van de aanwerving van onderwijzend personeel.


(1)  PB C 189 van 29.6.2013.