23.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 86/8


Hogere voorziening ingesteld op 19 december 2012 door Isdin, SA tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 9 oktober 2012 in zaak T-366/11, Bial-Portela & Ca, SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-597/12 P)

2013/C 86/12

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Isdin, SA (vertegenwoordigers: H. L. Mosback, Advocate, G. Marín Raigal, P. López Ronda, G. Macias Bonilla, abogados)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Bial-Portela & Ca, SA

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het bestreden arrest te vernietigen;

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 6 april 2011, houdende afwijzing van de oppositie in haar geheel, te bevestigen;

Bial-Portela & Ca, SA te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante betoogt dat het Gerecht het bewijsmateriaal onjuist heeft opgevat door in punt 34 van het bestreden arrest te preciseren dat de kamer van beroep ten onrechte had geoordeeld dat „de tekens niet met elkaar overeenstemmen in fonetisch opzicht”. De kamer van beroep had evenwel, anders dan het Gerecht heeft verklaard, op goede gronden geoordeeld dat de tekens fonetisch niet overeenstemden en zij had de fonetische overeenstemming tussen de tekens dus integendeel correct geanalyseerd door te concluderen dat het globale klankbeeld van de tekens verschilde, ook al bestond er een zekere fonetische gelijkenis tussen de tekens. Volgens rekwirante dient deze vaststelling van de kamer van beroep, die door het Gerecht onjuist is opgevat, te worden bevestigd.

Voorts stelt rekwirante dat het Gerecht de feiten heeft verdraaid doordat het in punt 40 van het bestreden arrest heeft verklaard dat „de waren van klasse 3 en het grootste gedeelte van de waren van klasse 5 […] in de regel in supermarkten worden verkocht en door de consument dan ook worden gekozen nadat hij de verpakking van deze waren visueel heeft onderzocht”. Deze feitelijke vaststelling wordt door geen enkel bewijs onderbouwd, waardoor sprake is van verdraaiing van de feiten waarop de beslissing zou moeten zijn gebaseerd. Bovendien is dit feitelijke argument door geen enkele partij aangevoerd, zodat het alleen in aanmerking kon worden genomen indien het om een bekend feit ging (en gelet op de argumenten die erop wezen dat deze vaststelling geenszins plausibel was, is op zich reeds sprake van verdraaiing van de feiten doordat ervan is uitgegaan dat dit niettemin het geval was). Op basis van die feitelijke vaststelling kon dan ook niet worden geconcludeerd tot het bestaan van gevaar voor verwarring.

Volgens rekwirante is tevens het in artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 (1) (voorheen artikel 74, lid 1, van verordening nr. 40/94 (2)) tot uitdrukking gebrachte beginsel van hoor en wederhoor (audi alteram partem) geschonden en heeft het Gerecht artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 en de relevante rechtspraak ter zake onjuist toegepast, en aldus het recht van de Unie geschonden. Het Gerecht heeft de betrokken merken niet globaal en op basis van alle relevante gegevens en omstandigheden van het onderhavige geval beoordeeld.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 11, blz. 1).