26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/36


Beroep ingesteld op 20 november 2012 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-527/12)

2013/C 26/68

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Maxian Rusche, F. Erlbacher, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

vaststellen dat de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens artikel 288 VWEU, artikel 108, lid 2 VWEU, het doeltreffendheidsbeginsel, artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (1) en de artikelen 1, 2 en 3 van besluit 2011/471/EU van de Commissie van 14 december 2010 betreffende steunmaatregel C 38/05 (ex NN 52/04) van Duitsland ten faveure van de Biria-groep (2) op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, doordat zij niet alle noodzakelijke maatregelen heeft genomen om door terugvordering van de verleende steun de onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van het besluit van de Commissie mogelijk te maken;

de Bondsrepubliek Duitsland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Bondsrepubliek Duitsland is de krachtens artikel 288 VWEU, artikel 108, lid 2 VWEU, het doeltreffendheidsbeginsel, artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag en de artikelen 1, 2 en 3 van besluit 2011/471/EU van de Commissie van 14 december 2010 betreffende steunmaatregel C 38/05 (ex NN 52/04) van Duitsland ten faveure van de Biria-groep op haar rustende verplichtingen niet nagekomen, doordat zij niet alle noodzakelijke maatregelen heeft genomen om door terugvordering van de verleende steun de onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van het besluit van de Commissie mogelijk te maken.

De Commissie is van mening dat het door de Bondsrepubliek Duitsland voor de terugvordering gekozen middel, namelijk het geldend maken van een civielrechtelijke aanspraak en de daarop aansluitende vordering voor de Duitse civiele rechter, niet geschikt is om de onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van het besluit van de Commissie mogelijk te maken. Subsidiair voert de Commissie aan dat de Bondsrepubliek Duitsland op de dag van instelling van het beroep haar voorlopige titel uit het verstekvonnis niet had gebruikt om het besluit van de Commissie ten uitvoer te leggen.


(1)  PB L 83, blz. 1.

(2)  PB L 195, blz. 55.