26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 8 november 2012 — Alexander Wieland/Land Berlin

(Zaak C-503/12)

2013/C 26/55

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Alexander Wieland

Verwerende partij: Land Berlin

Prejudiciële vragen

1)

Dient het primaire en/of het afgeleide Europese recht, in het bijzonder richtlijn 2000/78/EG (1), aldus te worden uitgelegd dat het daarin vervatte algemene verbod van ongerechtvaardigde discriminatie op grond van leeftijd ook van toepassing is op nationale bepalingen betreffende de bezoldiging van deelstaatambtenaren?

2)

Ingeval vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: Volgt uit de uitlegging van dit primaire en/of afgeleide Europese recht dat een nationale bepaling volgens welke de hoogte van het basissalaris van een ambtenaar bij het ontstaan van de ambtenarenbetrekking in grote mate afhankelijk is van diens leeftijd en daarna vooral stijgt naarmate van de duur van de ambtenarenbetrekking, een rechtstreekse of indirecte discriminatie op grond van leeftijd oplevert?

3)

Ingeval ook vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: Staat de uitlegging van dit primaire en/of afgeleide Europese recht eraan in de weg dat een dergelijke nationale bepaling volgens de wetgever wordt gerechtvaardigd door het doel, beroepservaring te belonen?

4)

Ingeval ook vraag 3 bevestigend wordt beantwoord: Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht, zolang geen niet-discriminerende bezoldigingsregeling is ingevoerd, een ander rechtsgevolg toe dan de gediscrimineerden met terugwerkende kracht te bezoldigen volgens de hoogste salaristrap van hun salarisgroep?

Vloeit het rechtsgevolg van de inbreuk op het discriminatieverbod dan voort uit het primaire en/of het afgeleide Europese recht, in het bijzonder richtlijn 2000/78/EG, zelf of vloeit de vordering slechts voort uit de in het recht van de Unie geldende aansprakelijkheid van de overheid voor onjuiste omzetting van Europese voorschriften in het nationale recht?

5)

Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht in de weg aan een nationale maatregel die het recht op (na)betaling of schadevergoeding afhankelijk stelt van de omstandigheid dat de ambtenaar dit recht onverwijld geldend heeft gemaakt?

6)

Ingeval de vragen 1 tot en met 3 bevestigend worden beantwoord: Volgt uit de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht dat een overgangswet volgens welke de zittende ambtenaren uitsluitend volgens het bedrag van hun overeenkomstig het oude (discriminerende) bezoldigingsrecht op de peildatum voor de overgang verworven basissalaris in een trap van het nieuwe stelsel worden ingedeeld, en de overgang naar de hogere trappen vervolgens los van het absolute tijdvak van ervaring van de ambtenaar, maar slechts volgens de sinds de inwerkingtreding van de overgangswet vervulde tijdvakken van ervaring wordt bepaald, een — tot aan het bereiken van de hoogste salaristrap voortdurende — bestendiging van de bestaande discriminatie op grond van leeftijd oplevert?

7)

Ingeval ook vraag 6 bevestigend wordt beantwoord: Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht eraan in de weg dat dit onbeperkt voortdurend verschil in behandeling door de wetgever aldus wordt gerechtvaardigd dat de overgangswet niet (slechts) de op de peildatum voor de overgang verworven rechten, maar (ook) het volgens het oude bezoldigingsrecht te verwachten levensinkomen in elke salarisgroep beoogt te beschermen?

Kan de voortdurende discriminatie van de zittende ambtenaren worden gerechtvaardigd door de overweging dat de alternatieve regeling (ook de zittende ambtenaren individueel volgens de tijdvakken van ervaring in te delen) meer bestuurlijke rompslomp meebrengt?

8)

Ingeval ontkennend wordt geantwoord op de mogelijkheid van de in vraag 7 genoemde rechtvaardigingen: Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht, zolang ook voor de zittende ambtenaren geen niet-discriminerende bezoldigingsregeling is ingevoerd, een ander rechtsgevolg toe dan de zittende ambtenaren met terugwerkende kracht en doorlopend te bezoldigen volgens de hoogste salaristrap van hun salarisgroep?

Vloeit het rechtsgevolg van de inbreuk op het discriminatieverbod dan voort uit het primaire en/of het afgeleide Europese recht, in het bijzonder richtlijn 2000/78/EG, zelf of vloeit de vordering slechts voort uit de in het recht van de Unie geldende aansprakelijkheid van de overheid voor onjuiste omzetting van Europese voorschriften in het nationale recht?


(1)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).