13.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 311/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad (Bulgarije) op 6 augustus 2012 — Valimar OOD/Nachalnik na Mitnitsa Varna

(Zaak C-374/12)

2012/C 311/07

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Valimar OOD

Verwerende partij: Nachalnik na Mitnitsa Varna

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 11, leden 9 en 10, van verordening (EG) nr. 384/1996 (1) van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (thans verordening [EG] nr. 1225/2009 (2) van de Raad) (hierna: „basisverordening”) juncto artikel 2, leden 8 en 9, van deze verordening aldus worden uitgelegd, dat bij gebreke aan bewezen gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 11, lid 9, deze bepalingen bij de vaststelling van de uitvoerprijs voorrang hebben boven alle impliciete bevoegdheden van de instellingen op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening, met inbegrip van – zoals in het geval van verordening (EG) nr. 1279/2007 (3) van de Raad – de impliciete bevoegdheid van de instellingen om de betrouwbaarheid van de te verwachten uitvoerprijzen van Several-Metiz te beoordelen door een vergelijking te maken tussen de minimumprijzen overeenkomstig de prijsverbintenis en de verkoopprijzen in derde landen? Heeft het gevolgen voor de beantwoording van deze vraag, indien – zoals in het geval van Several-Metiz en verordening (EG) nr. 1279/2007 van de Raad – de instellingen bij de uitoefening van hun bevoegdheden inzake de beoordeling of de gewijzigde omstandigheden inzake het bestaan van dumping van blijvende aard zijn, overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening beslissen om de antidumpingmaatregel te wijzigen (het douanerecht te verlagen)?

2)

Volgt uit het antwoord op de eerste vraag dat onder de omstandigheden die in het deel van verordening (EG) nr. 1279/2007 van de Raad inzake de vaststelling van de uitvoerprijs zijn beschreven, en gelet op het feit dat een wijziging in de zin van artikel 11, lid 9, van de basisverordening die de toepassing van een nieuwe methode zou rechtvaardigen in deze verordening niet uitdrukkelijk wordt bewezen, de Commissie de bij het oorspronkelijke onderzoek toegepaste methode ter vaststelling van de uitvoerprijs had moeten toepassen, in casu overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening?

3)

Gelet op de antwoorden op de eerste en de tweede vraag: is het gedeelte van verordening (EG) nr. 1279/2007 van de Raad betreffende de vaststelling en de oplegging van individuele antidumpingmaatregelen in verband met de invoer van door Several-Metiz geproduceerde snoeren en kabels uit staal vastgesteld in strijd met artikel 11, leden 9 en 10, juncto artikel 2, lid 8, van de basisverordening, respectievelijk op basis van een ongeldige rechtsgrondslag, zodat bedoeld gedeelte als ongeldig is te beschouwen?


(1)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343, blz. 51).

(3)  Verordening (EG) nr. 1279/2007 van de Raad van 30 oktober 2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen kabels van oorsprong uit de Russische Federatie en tot intrekking van de antidumpingmaatregelen met betrekking tot bepaalde soorten ijzeren of stalen kabels van oorsprong uit Thailand en Turkije (PB L 285, blz. 1).