ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

10 april 2014 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Informatie en bescherming van consumenten — Verordening (EG) nr. 1924/2006 — Voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen — Etikettering en presentatie van die middelen — Artikel 10, lid 2 — Toepassing in tijd — Artikel 28, leden 5 en 6 — Overgangsmaatregelen”

In zaak C‑609/12,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) bij beslissing van 5 december 2012, ingekomen bij het Hof op 27 december 2012, in de procedure

Ehrmann AG

tegen

Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs eV,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, M. Safjan (rapporteur), J. Malenovský, A. Prechal en S. Rodin, rechters,

advocaat-generaal: M. Wathelet,

griffier: A. Impellizzeri, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 10 oktober 2013,

gelet op de opmerkingen van:

Ehrmann AG, vertegenwoordigd door A. Meyer, Rechtsanwalt,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Grünheid en B.‑R. Killmann als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 november 2013,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 10, lid 2, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (PB L 404, blz. 9, en rectificatie PB 2007, L 12, blz. 3), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 116/2010 van de Commissie van 9 februari 2010 (PB L 37, blz. 16; hierna: „verordening nr. 1924/2006”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Ehrmann AG (hierna: „Ehrmann”) en Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs eV (vereniging ter bestrijding van oneerlijke mededinging; hierna: „Wettbewerbszentrale”) over de toepassing in de tijd van de in artikel 10, lid 2, van verordening nr. 1924/2006 neergelegde informatieverplichtingen.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De punten 1, 9 en 35 van de considerans van verordening nr. 1924/2006 luiden:

„(1)

Er komen in de Gemeenschap steeds meer levensmiddelen waarvoor op het etiket of in reclameboodschappen voedings- en gezondheidsclaims worden gedaan. Om een hoog beschermingsniveau voor de consumenten te waarborgen en hun keuze te vergemakkelijken, dienen de in de handel gebrachte producten, met inbegrip van de geïmporteerde producten, veilig en naar behoren geëtiketteerd te zijn. Een afwisselende en evenwichtige voeding is een voorwaarde voor een goede gezondheid en de afzonderlijke producten hebben een relatieve invloed op de totale voeding.

[...]

(9)

In een levensmiddel kunnen allerlei nutriënten en andere stoffen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, vitaminen, mineralen met inbegrip van spoorelementen, aminozuren, essentiële vetzuren, voedingsvezels, diverse planten- en kruidenextracten, met een nutritioneel of fysiologisch effect aanwezig zijn waarvoor een claim kan worden gedaan. Derhalve moeten er algemene beginselen voor alle claims inzake levensmiddelen worden vastgesteld om een hoog beschermingsniveau voor de consument te waarborgen, de consument de informatie te verstrekken die hij nodig heeft om geïnformeerde keuzes te kunnen maken, en gelijke concurrentievoorwaarden voor de levensmiddelenindustrie te scheppen.

[...]

(35)

Toereikende overgangsmaatregelen zijn nodig om de exploitanten van levensmiddelenbedrijven in staat te stellen zich aan de eisen van deze verordening aan te passen.”

4

Artikel 1, leden 1 en 2, van die verordening bepaalt:

„1.   Deze verordening harmoniseert de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten met betrekking tot voedings- en gezondheidsclaims, teneinde de goede werking van de interne markt te waarborgen en tevens een hoog niveau van consumentenbescherming te verwezenlijken.

2.   Deze verordening is van toepassing op voedings- en gezondheidsclaims die in commerciële mededelingen worden gedaan, hetzij in de etikettering en presentatie van levensmiddelen, hetzij in de daarvoor gemaakte reclame, indien het gaat om levensmiddelen die bestemd zijn om als zodanig aan de eindverbruiker te worden geleverd.

In het geval van niet-voorverpakte levensmiddelen (met inbegrip van verse producten zoals fruit, groenten of brood) die aan eindverbruikers of grootkeukens worden aangeboden en levensmiddelen die op verzoek van de koper op de plaats van verkoop worden verpakt, of die met het oog op onmiddellijke verkoop worden voorverpakt, zijn de bepalingen van artikel 7 en artikel 10, lid 2, sub a en b, niet van toepassing. De nationale bepalingen kunnen blijven gelden totdat communautaire maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

[...]”

5

Artikel 2 van die verordening bevat de volgende definities:

„1.   Voor de toepassing van deze verordening:

[...]

2.   Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:

1)

claim: elke boodschap of aanduiding die niet verplicht is op grond van de communautaire of nationale wetgeving, met inbegrip van illustraties, grafische voorstellingen of symbolen, ongeacht de vorm, waarmee gesteld, de indruk gewekt of geïmpliceerd wordt dat een levensmiddel bepaalde eigenschappen heeft;

[...]

4)

voedingsclaim: een claim die stelt, de indruk wekt of impliceert dat een levensmiddel bepaalde heilzame voedingseigenschappen heeft die zijn toe te schrijven aan:

a)

de energetische waarde (calorische waarde) die het

i)

levert,

ii)

in verlaagde of verhoogde mate levert, of

iii)

niet levert, en/of

b)

de nutriënten of andere stoffen die het

i)

bevat,

ii)

in verlaagde of verhoogde hoeveelheid bevat, of

iii)

niet bevat;

5)

gezondheidsclaim: een claim die stelt, de indruk wekt of impliceert dat er een verband bestaat tussen een levensmiddelencategorie, een levensmiddel of een bestanddeel daarvan en de gezondheid;

[...]”

6

Artikel 3, eerste alinea, van die verordening, met als titel „Algemene beginselen voor alle claims”, luidt:

„Voedings- en gezondheidsclaims mogen in de etikettering en presentatie van levensmiddelen die in de Gemeenschap in de handel worden gebracht en in de daarvoor gemaakte reclame uitsluitend worden gebruikt indien zij in overeenstemming zijn met deze verordening.”

7

Artikel 10, leden 1 tot en met 3, van verordening nr. 1924/2006, betreffende gezondheidsclaims en met als titel „Specifieke voorwaarden”, luidt:

„1.   Gezondheidsclaims zijn verboden, tenzij zij in overeenstemming zijn met de algemene voorschriften van hoofdstuk II [dat de artikelen 3 tot en met 7 van deze verordening bevat] en de specifieke voorschriften van dit hoofdstuk [dat de artikelen 10 tot en met 19 van deze verordening bevat], en er overeenkomstig deze verordening een vergunning voor is verleend, en zij zijn opgenomen in de in de artikelen 13 en 14 bedoelde lijsten van toegestane claims.

2.   Gezondheidsclaims zijn alleen toegestaan als op de etikettering of, bij ontbreken daarvan, in de presentatie en de reclame, de volgende informatie wordt aangebracht:

a)

een bewering waarin wordt gewezen op het belang van een gevarieerde, evenwichtige voeding en een gezonde levensstijl;

b)

de benodigde hoeveelheid van het levensmiddel en het vereiste consumptiepatroon om het geclaimde heilzame effect te bereiken;

c)

indien van toepassing, een vermelding voor mensen die het gebruik van het levensmiddel dienen te vermijden; en

d)

een passende waarschuwing voor producten die bij overmatig gebruik een gezondheidsrisico kunnen inhouden.

3.   Verwijzingen naar algemene, niet-specifieke voordelen van de nutriënt of het levensmiddel voor de algemene gezondheid of voor het welzijn op het gebied van gezondheid zijn alleen toegestaan indien zij gepaard gaan met een specifieke gezondheidsclaim die is opgenomen in de in de artikelen 13 en 14 bedoelde lijsten.”

8

Artikel 13, leden 1 tot en met 3, van die verordening, met als titel „Gezondheidsclaims die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen gaan”, luidt:

„1.   Gezondheidsclaims die het volgende beschrijven of waarin naar het volgende wordt verwezen:

a)

de rol van een nutriënt of andere stof bij de groei en ontwikkeling en de functies van het lichaam, of

b)

psychologische functies of gedragsfuncties, of

c)

onverminderd richtlijn 96/8/EG [van de Commissie van 26 februari 1996 inzake voedingsmiddelen die zijn bestemd om in energiebeperkte diëten te worden genuttigd voor gewichtsvermindering (PB L 55, blz. 22)], het afslankende of het gewichtsbeheersende effect, een vermindering van het hongergevoel, een versterking van het gevoel van verzadiging, of beperking van de in de voeding beschikbare energie,

en die staan vermeld op de in lid 3 bedoelde lijst, zijn toegestaan zonder dat zij aan de in de artikelen 15 tot en met 19 bedoelde procedures hoeven te worden onderworpen, indien zij:

i)

zijn gebaseerd op algemeen aanvaard wetenschappelijk bewijs, en

ii)

door de gemiddelde consument goed begrepen worden.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie uiterlijk op 31 januari 2008 een lijst met claims als bedoeld in lid 1, tezamen met de voorwaarden die daarop van toepassing zijn en verwijzingen naar het desbetreffende wetenschappelijk bewijs.

3.   Na raadpleging van de [Europese] Autoriteit [voor voedselveiligheid], stelt de Commissie, volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing, uiterlijk op 31 januari 2010 een communautaire lijst, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beoogt te wijzigen door haar aan te vullen, vast van toegestane claims als bedoeld in lid 1 en van alle noodzakelijke voorwaarden voor het gebruik van deze claims.”

9

Artikel 14 van die verordening, met als titel „Claims inzake ziekterisicobeperking en claims die verband houden met de ontwikkeling en de gezondheid van kinderen”, luidt:

„1.   Niettegenstaande artikel 2, lid 1, sub b, van richtlijn [2000/13] mogen de volgende claims worden gedaan indien er volgens de procedure van de artikelen 15, 16, 17 en 19 van deze verordening een vergunning is verleend om ze op te nemen in een communautaire lijst van dergelijke toegestane claims, tezamen met alle noodzakelijke voorwaarden voor het gebruik van die claims:

a)

claims inzake ziekterisicobeperking;

b)

claims die verband houden met de ontwikkeling en de gezondheid van kinderen.

2.   Naast de algemene voorschriften van deze verordening en de specifieke voorschriften van lid 1 geldt bij claims inzake ziekterisicobeperking dat op de etikettering, of bij ontbreken daarvan, in de presentatie en de reclame, ook moet worden vermeld dat de ziekte waaraan de claim verwijst, meerdere risicofactoren heeft en dat verandering van een van die factoren al dan niet een heilzaam effect kan hebben.”

10

Artikel 28, leden 5 en 6, van die verordening, met als titel „Overgangsmaatregelen”, luidt:

„5.   De in artikel 13, lid 1, sub a, vermelde gezondheidsclaims kunnen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening tot de aanneming van de in artikel 13, lid 3, vermelde lijst onder de verantwoordelijkheid van bedrijfsexploitanten worden gedaan, mits zij stroken met deze verordening en met de toepasselijke nationale bepalingen en onverminderd de aanneming van de in artikel 24 bedoelde vrijwaringsmaatregelen.

6.   Ten aanzien van andere dan de in artikel 13, lid 1, sub a, en artikel 14, lid 1, sub a, genoemde gezondheidsclaims die, in overeenstemming met de nationale bepalingen, vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn gebruikt, geldt het volgende:

a)

gezondheidsclaims die in een lidstaat zijn beoordeeld en toegestaan, worden als volgt toegestaan:

i)

de lidstaten doen de Commissie die claims uiterlijk op 31 januari 2008 toekomen, vergezeld van een verslag met de evaluatie van de wetenschappelijke gegevens ter staving van de claim;

ii)

na raadpleging van de [Europese] Autoriteit [voor voedselveiligheid] neemt de Commissie volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing een besluit met betrekking tot de gezondheidsclaims waaraan op die manier een vergunning werd verleend aan, dat niet-essentiële onderdelen van deze verordening beoogt te wijzigen door haar aan te vullen.

Gezondheidsclaims die niet worden toegestaan op grond van deze procedure, mogen tot uiterlijk zes maanden na de aanneming van het besluit worden gebruikt;

b)

gezondheidsclaims die niet in een lidstaat zijn beoordeeld en toegestaan: deze claims kunnen verder worden gebruikt, mits voor 19 januari 2008 overeenkomstig deze verordening een aanvraag wordt ingediend; gezondheidsclaims die niet worden toegestaan op grond van deze procedure kunnen verder worden gebruikt tot uiterlijk zes maanden nadat overeenkomstig artikel 17, lid 3, een besluit is genomen.”

11

Artikel 29 van verordening nr. 1924/2006 luidt:

„Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.”

Duits recht

12

§ 11, „Voorschriften inzake bescherming tegen bedrog”, lid 1, van het Lebensmittel, Bedarfsgegenstände und Futtermittelgesetzbuch (wetboek levensmiddelen, consumptiegoederen en voedermiddelen), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „LFGB”), bepaalt:

„Het is verboden levensmiddelen onder een misleidende benaming of met misleidende aanduidingen of presentaties in de handel te brengen, of deze in het algemeen of in een bepaald geval aan te prijzen via misleidende presentaties of andere misleidende verklaringen. Van misleiding is met name sprake wanneer

1.

voor een levensmiddel bedrieglijke benamingen, aanduidingen, presentaties, beschrijvingen of andere verklaringen worden gebruikt over eigenschappen, en met name over aard, kwaliteit, samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, oorsprong, herkomst of wijze van productie of winning;

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

13

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat Ehrmann zuivelproducten vervaardigt en distribueert, waaronder een vruchtenkwark „Monsterbacke”, die in de handel wordt aangeboden in eenheden van zes bekers van 50 g (hierna: „betrokken product”).

14

Volgens de op de verpakking van het betrokken product aangebrachte voedingswaardetabel heeft dit product per 100 g een energiewaarde van 105 kcal, een suikergehalte van 13 g, een vetgehalte van 2,9 g en een calciumgehalte van 130 mg. Ter vergelijking wijst de verwijzende rechter erop dat in 100 g koemelk het calciumgehalte eveneens 130 mg bedraagt, terwijl het suikergehalte daar slechts 4,7 g bedraagt.

15

In 2010 is op de bovenkant van elke eenheid van het betrokken product de reclameslogan „Net zo belangrijk als het dagelijkse glas melk!” (hierna: „reclameslogan”) aangebracht. De etikettering en de presentatie van dat product bevatten geen van de in artikel 10, lid 2, sub a tot en met d, van verordening nr. 1924/2006 bedoelde informatie.

16

Volgens de Wettbewerbszentrale vormde de reclameslogan een misleidende benaming in de zin van § 11, lid 1, tweede volzin, punt 1, LFGB, omdat daarin het suikergehalte van het betrokken product, dat duidelijk hoger is dan dat van melk, niet werd vermeld. Voorts was de reclameslogan in strijd met verordening nr. 1924/2006, aangezien hij voedings- en gezondheidsclaims in de zin van die verordening bevatte. De verwijzing naar melk zou er immers – minstens indirect – op wijzen dat het betrokken product eveneens veel calcium bevat, zodat de reclameslogan niet slechts een kwaliteitsaanduiding vormt, maar de consument ook een gezondheidsvoordeel belooft.

17

Bijgevolg heeft de Wettbewerbszentrale bij het Landgericht Stuttgart (arrondissementsrechtbank te Stuttgart) een beroep tot staking ingesteld en de terugbetaling van de aanmaningskosten gevorderd.

18

Voor die rechter heeft Ehrmann geconcludeerd tot verwerping van het beroep en daarbij betoogd dat het betrokken product weliswaar een met melk vergelijkbaar voedingsmiddel is, maar dat consumenten het daar niet mee gelijkstellen. Voorts is het verschil in suikergehalte tussen dat product en melk te klein om relevant te zijn. Bovendien dicht de reclameslogan dat product geen bijzondere voedingskwaliteiten toe en vormt zij dus slechts een niet onder verordening nr. 1924/2006 vallende kwaliteitsaanduiding. Ehrmann heeft ook betoogd dat artikel 10, lid 2, van die verordening krachtens artikel 28, lid 5, van die verordening op het tijdstip van de feiten van het hoofdgeding niet van toepassing was.

19

Bij vonnis van 31 mei 2010 heeft het Landgericht Stuttgart het beroep van de Wettbewerbszentrale verworpen.

20

De Wettbewerbszentrale heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht Stuttgart (gerechtshof te Stuttgart), dat bij arrest van 3 februari 2011 de stakingsvordering en de vordering tot terugbetaling van de aanmaningskosten heeft toegewezen. Volgens die rechter vormde de reclameslogan noch een voedingsclaim noch een gezondheidsclaim in de zin van verordening nr. 1924/2006, en bijgevolg viel hij niet binnen de werkingssfeer van die verordening. Hij was echter van oordeel dat de reclameslogan een misleidende benaming in de zin van § 11, lid 1, eerste volzin en tweede volzin, punt 1, LFGB vormde, aangezien het betrokken product bij gelijke hoeveelheid veel meer suiker bevatte dan volle melk.

21

Ehrmann heeft tegen het arrest van het Oberlandesgericht Stuttgart een beroep in „Revision” ingesteld bij het Bundesgerichtshof (federaal hooggerechtshof). Voor die rechter heeft zij haar conclusies strekkende tot afwijzing van de vordering van de Wettbewerbszentrale gehandhaafd.

22

Volgens de verwijzende rechter vormt de reclameslogan geen misleidende benaming in de zin van § 11, lid 1, eerste volzin en tweede volzin, punt 1, LFGB en kan hij niet als voedingsclaim in de zin van artikel 2, lid 2, punt 4, van verordening nr. 1924/2006 worden aangemerkt. De reclameslogan is echter een gezondheidsclaim in de zin van artikel 2, lid 2, punt 5, van die verordening. Uit het oogpunt van het relevante publiek is melk immers heilzaam voor de gezondheid, in het bijzonder voor kinderen en jongeren, met name wegens de minerale zouten die melk bevat. De reclameslogan schrijft het betrokken product een heilzaam effect toe door het gelijk te stellen met het dagelijkse glas melk. Derhalve wordt een verband gesuggereerd tussen dat product en de gezondheid van de consument, wat volgens het arrest Deutsches Weintor (C‑544/10, EU:C:2012:526, punten 34 en 35) volstaat om te kunnen spreken van een gezondheidsclaim.

23

De verwijzende rechter merkt echter op dat de in artikel 10, lid 2, van verordening nr. 1924/2006 bedoelde informatie op het tijdstip van de feiten van het hoofdgeding, te weten in 2010, niet was aangebracht op de etikettering van dat product.

24

Daarom heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Moesten de informatieverplichtingen in de zin van artikel 10, lid 2, van verordening nr. 1924/2006 reeds in 2010 worden nageleefd?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

25

Vooraf zij opgemerkt dat volgens artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1924/2006 gezondheidsclaims verboden zijn, tenzij zij in overeenstemming zijn met de artikelen 3 tot en met 7 van die verordening en de specifieke voorschriften van de artikelen 10 tot en met 19 van die verordening, en er overeenkomstig die verordening een vergunning voor is verleend.

26

Voorts volgt uit artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1924/2006 dat gezondheidsclaims slechts kunnen worden gebruikt overeenkomstig die verordening, indien zij zijn opgenomen in de in de artikelen 13 en 14 van die verordening bedoelde lijsten van toegestane claims. Die voorwaarde impliceert dat de in die artikelen bedoelde lijsten zijn vastgesteld en gepubliceerd.

27

Dienaangaande heeft de verwijzende rechter in zijn beslissing opgemerkt dat de in de artikelen 13 en 14 van verordening nr. 1924/2006 bedoelde lijsten op het tijdstip van de feiten van het hoofdgeding nog niet waren vastgesteld en gepubliceerd.

28

Een gezondheidsclaim moet niet alleen voldoen aan de voorwaarden van artikel 10, lid 1, van die verordening, maar hij moet ook vergezeld gaan van de door artikel 10, lid 2, van die verordening vereiste informatie.

29

Ingevolge die bepaling zijn gezondheidsclaims immers alleen toegestaan als op de etikettering of, bij ontbreken daarvan, in de presentatie en de reclame, de in die bepaling genoemde informatie wordt aangebracht.

30

De voorwaarden van artikel 10, lid 2, van verordening nr. 1924/2006 volgen onmiddellijk op de in artikel 10, lid 1, van die verordening uiteengezette voorwaarden waaronder een gezondheidsclaim is toegestaan. Volgens een systematische uitlegging van die verordening komen zij bijgevolg bovenop die voorwaarden en vereisen zij dat aan laatstgenoemde voorwaarden is voldaan om een gezondheidsclaim krachtens die verordening te kunnen doen.

31

Voorts moet worden opgemerkt dat artikel 28 van verordening nr. 1924/2006 voorziet in overgangsmaatregelen die, zoals vermeld in punt 35 van de considerans van die verordening, ertoe strekken de exploitanten van levensmiddelenbedrijven in staat te stellen zich aan de eisen van die verordening aan te passen. De voor de gezondheidsclaims geldende overgangsmaatregelen zijn vastgesteld in artikel 28, leden 5 en 6, van die verordening.

32

Volgens artikel 28, lid 5, van verordening nr. 1924/2006 konden de in artikel 13, lid 1, sub a, van die verordening vermelde gezondheidsclaims vanaf de datum van inwerkingtreding van die verordening tot de aanneming van de in artikel 13, lid 3, van die verordening vermelde lijst onder de verantwoordelijkheid van bedrijfsexploitanten worden gedaan, mits zij strookten met verordening nr. 1924/2006 en met de toepasselijke nationale bepalingen, en onverminderd de aanneming van de in artikel 24 van die verordening bedoelde vrijwaringsmaatregelen.

33

Uit de bewoordingen van artikel 28, lid 5, van die verordening volgt derhalve dat een exploitant van een levensmiddelenbedrijf onder zijn verantwoordelijkheid en onder de vastgestelde voorwaarden gezondheidsclaims kon gebruiken in de periode tussen de inwerkingtreding van die verordening en de vaststelling van de in artikel 13 van verordening nr. 1924/2006 bedoelde lijst. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat die verordening overeenkomstig artikel 29 ervan in werking is getreden op 19 januari 2007 en van toepassing is sinds 1 juli 2007.

34

Voor andere dan de in de artikelen 13, lid 1, sub a, en 14, lid 1, sub a, van verordening nr. 1924/2006 genoemde gezondheidsclaims geldt de in artikel 28, lid 6, van die verordening bedoelde overgangsmaatregel.

35

Opgemerkt zij echter dat die bepaling betrekking heeft op gezondheidsclaims die vóór de datum van inwerkingtreding van verordening nr. 1924/2006, dat wil zeggen vóór 19 januari 2007, zijn gebruikt overeenkomstig de nationale bepalingen. In casu volgt uit de verwijzingsbeslissing dat de reclameslogan vanaf 2010 op het betrokken product is aangebracht. Artikel 28, lid 6, van die verordening kan dus niet worden toegepast in een zaak als die in het hoofdgeding.

36

Zonder vooruit te lopen op een eventuele toepassing van artikel 10, lid 3, van verordening nr. 1924/2006, staat het bijgevolg aan de verwijzende rechter om na te gaan of in het hoofdgeding de reclameslogan onder artikel 13, lid 1, sub a, van die verordening valt en, zo ja, of hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 28, lid 5, van die verordening.

37

Als dat het geval is, volgt uit de in punt 30 van het onderhavige arrest vermelde systematische uitlegging dat een gezondheidsclaim, indien hij niet is verboden op grond van artikel 10, lid 1, juncto artikel 28, lid 5, van verordening nr. 1924/2006, vergezeld moet gaan van de in artikel 10, lid 2, van die verordening bedoelde informatie.

38

In die zin bepaalt artikel 28, lid 5, van die verordening dat gezondheidsclaims kunnen worden gedaan mits zij stroken met verordening nr. 1924/2006, wat betekent dat zij met name moeten voldoen aan de in artikel 10, lid 2, van die verordening neergelegde informatieverplichtingen.

39

Die systematische uitlegging wordt bevestigd door het feit dat noch artikel 10 noch artikel 28, lid 5, noch een andere bepaling van verordening nr. 1924/2006 bepaalt dat artikel 10, lid 2, van die verordening alleen van toepassing is na de vaststelling van de lijsten van toegestane claims als bedoeld in artikel 13 van die verordening.

40

Zoals vermeld in artikel 1 van verordening nr. 1924/2006, wordt met die verordening bovendien beoogd de goede werking van de interne markt te waarborgen en tevens een hoog niveau van consumentenbescherming te verwezenlijken. Dienaangaande bepalen de punten 1 en 9 van de considerans van die verordening dat de consument met name de informatie moet worden verstrekt die hij nodig heeft om geïnformeerde keuzes te kunnen maken.

41

Zoals de advocaat-generaal in punt 83 van zijn conclusie heeft opgemerkt, maakt de vermelding van de in artikel 10, lid 2, van verordening nr. 1924/2006 bedoelde informatie de bescherming van de consument niet alleen mogelijk wanneer voor het levensmiddel een gezondheidsclaim wordt gedaan die is opgenomen in de in artikel 13 van die verordening bedoelde lijsten van toegestane claims, maar ook wanneer een dergelijke claim wordt gebruikt overeenkomstig de in artikel 28, lid 5, van die verordening bedoelde overgangsmaatregel.

42

Aangaande een claim die niet is verboden op grond van artikel 10, lid 1, juncto artikel 28, lid 5, van verordening nr. 1924/2006, rechtvaardigt het feit dat de in artikel 13 van die verordening bedoelde lijst van toegestane claims nog niet is vastgesteld, bovendien niet dat een exploitant van een levensmiddelenbedrijf wordt ontslagen van zijn verplichting om de consument de in artikel 10, lid 2, van die verordening bedoelde informatie te verstrekken.

43

Volgens de in artikel 28, lid 5, van verordening nr. 1924/2006 vastgestelde overgangsmaatregel moest een exploitant die besloot een gezondheidsclaim te gebruiken, onder zijn verantwoordelijkheid immers de gevolgen van het betrokken levensmiddel voor de gezondheid kennen en bijgevolg reeds beschikken over de krachtens artikel 10, lid 2, van die verordening vereiste informatie.

44

Gelet op het voorgaande dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat verordening nr. 1924/2006 aldus moet worden uitgelegd dat de in artikel 10, lid 2, van die verordening neergelegde informatieverplichtingen reeds in 2010 van kracht waren voor de gezondheidsclaims die niet verboden waren op grond van artikel 10, lid 1, juncto artikel 28, leden 5 en 6, van die verordening.

Kosten

45

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 116/2010 van de Commissie van 9 februari 2010, moet aldus worden uitgelegd dat de in artikel 10, lid 2, van die verordening neergelegde informatieverplichtingen reeds in 2010 van kracht waren voor de gezondheidsclaims die niet verboden waren op grond van artikel 10, lid 1, juncto artikel 28, leden 5 en 6, van die verordening.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.