Zaak C‑528/12

Mömax Logistik GmbH

tegen

Bundesamt für Justiz

(verzoek van het Landgericht Bonn om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing — Ondernemingsrecht — Richtlijn 78/660/EEG — Openbaarmaking van de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen — Toepassing van de voorschriften voor de openbaarmaking van deze rekening op ondernemingen die onder het recht van een lidstaat vallen en behoren tot een groep waarvan de moedermaatschappij onder het recht van een andere lidstaat valt”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 6 februari 2014

  1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Bevoegdheid van de nationale rechter – Vaststelling en beoordeling van de feiten van het geding – Noodzaak van een prejudiciële vraag en relevantie van de gestelde vragen – Beoordeling door de nationale rechter – Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten – Vragen zonder verband met het voorwerp van het hoofdgeding

    (Art. 267 VWEU)

  2. Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Vennootschappen – Richtlijn 78/660 – Jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen – Nationale regeling die alleen onder het recht van die lidstaat vallende dochterondernemingen die behoren tot een groep met een moedermaatschappij die onder het recht van die lidstaat valt, vrijstelt van de voorschriften voor de openbaarmaking van de jaarrekening – Ontoelaatbaarheid

    (Richtlijn 78/660 van de Raad, art. 57)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 17, 18)

  2.  Artikel 57 van de Vierde richtlijn (78/660) op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g, van het Verdrag, betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de regeling van een lidstaat die een onder het recht van die staat vallende dochteronderneming slechts vrijstelt van de bepalingen van deze richtlijn betreffende de inhoud, de controle en de openbaarmaking van de jaarrekening wanneer ook de moedermaatschappij onder het recht van die lidstaat valt.

    Door gebruik te maken van de termen „recht van een lidstaat”, geeft artikel 57, sub a, van richtlijn 78/660 namelijk ondubbelzinnig aan dat voor de toepassing van de in dat artikel bedoelde vrijstelling, de moedermaatschappij mag vallen onder het recht van om het even welke lidstaat van de Unie en niet alleen onder het recht van de lidstaat van de dochteronderneming die zich op die vrijstelling wil beroepen. Deze uitlegging van die bewoordingen vindt steun in het feit dat, in tegenstelling tot die verwijzing naar de moedermaatschappij, de inleidende zin van dat artikel 57 aangeeft dat de lidstaten „onder hun nationale recht” vallende dochterondernemingen kunnen vrijstellen.

    Bovendien kan een lidstaat, wanneer hij voor deze vrijstelling heeft geopteerd, in de voorwaarden voor de toepassing van die vrijstelling geen verschil in behandeling invoeren tussen in die staat gevestigde moedermaatschappijen en in een andere lidstaat gevestigde moedermaatschappijen.

    (cf. punten 25‑27, 30 en dictum)


Zaak C‑528/12

Mömax Logistik GmbH

tegen

Bundesamt für Justiz

(verzoek van het Landgericht Bonn om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing — Ondernemingsrecht — Richtlijn 78/660/EEG — Openbaarmaking van de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen — Toepassing van de voorschriften voor de openbaarmaking van deze rekening op ondernemingen die onder het recht van een lidstaat vallen en behoren tot een groep waarvan de moedermaatschappij onder het recht van een andere lidstaat valt”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 6 februari 2014

  1. Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van het Hof — Grenzen — Bevoegdheid van de nationale rechter — Vaststelling en beoordeling van de feiten van het geding — Noodzaak van een prejudiciële vraag en relevantie van de gestelde vragen — Beoordeling door de nationale rechter — Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten — Vragen zonder verband met het voorwerp van het hoofdgeding

    (Art. 267 VWEU)

  2. Vrij verkeer van personen — Vrijheid van vestiging — Vennootschappen — Richtlijn 78/660 — Jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen — Nationale regeling die alleen onder het recht van die lidstaat vallende dochterondernemingen die behoren tot een groep met een moedermaatschappij die onder het recht van die lidstaat valt, vrijstelt van de voorschriften voor de openbaarmaking van de jaarrekening — Ontoelaatbaarheid

    (Richtlijn 78/660 van de Raad, art. 57)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 17, 18)

  2.  Artikel 57 van de Vierde richtlijn (78/660) op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g, van het Verdrag, betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de regeling van een lidstaat die een onder het recht van die staat vallende dochteronderneming slechts vrijstelt van de bepalingen van deze richtlijn betreffende de inhoud, de controle en de openbaarmaking van de jaarrekening wanneer ook de moedermaatschappij onder het recht van die lidstaat valt.

    Door gebruik te maken van de termen „recht van een lidstaat”, geeft artikel 57, sub a, van richtlijn 78/660 namelijk ondubbelzinnig aan dat voor de toepassing van de in dat artikel bedoelde vrijstelling, de moedermaatschappij mag vallen onder het recht van om het even welke lidstaat van de Unie en niet alleen onder het recht van de lidstaat van de dochteronderneming die zich op die vrijstelling wil beroepen. Deze uitlegging van die bewoordingen vindt steun in het feit dat, in tegenstelling tot die verwijzing naar de moedermaatschappij, de inleidende zin van dat artikel 57 aangeeft dat de lidstaten „onder hun nationale recht” vallende dochterondernemingen kunnen vrijstellen.

    Bovendien kan een lidstaat, wanneer hij voor deze vrijstelling heeft geopteerd, in de voorwaarden voor de toepassing van die vrijstelling geen verschil in behandeling invoeren tussen in die staat gevestigde moedermaatschappijen en in een andere lidstaat gevestigde moedermaatschappijen.

    (cf. punten 25‑27, 30 en dictum)