Zaak C‑390/12

Robert Pfleger e.a.

[verzoek van de Unabhängige Verwaltungssenat des Landes Oberösterreich (thans Landesverwaltungsgericht Oberösterreich) om een prejudiciële beslissing]

„Artikel 56 VWEU — Vrij verrichten van diensten — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikelen 15 tot en met 17, 47 en 50 — Vrijheid van beroep en recht te werken, vrijheid van ondernemerschap, recht op eigendom, recht op een doeltreffende voorziening in rechte en een onpartijdig gerecht, beginsel ne bis in idem — Artikel 51 — Werkingssfeer — Tenuitvoerbrenging van het Unierecht — Kansspelen — Beperkende regeling van een lidstaat — Bestuurlijke en strafrechtelijke sancties — Dwingende vereisten van algemeen belang — Evenredigheid”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 30 april 2014

  1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Geding dat geen zuiver interne situatie betreft – Toepasbaarheid van artikel 56 VWEU

    (Art. 56 VWEU en 267 VWEU)

  2. Prejudiciële vragen – Ontvankelijkheid – Grenzen – Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten – Noodzaak om het Hof voldoende preciseringen over de feitelijke en juridische context te verstrekken

    (Art. 267 VWEU)

  3. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Verzoek om uitlegging van het Handvest van de grondrechten van de Unie – Nationale regeling die een aanknopingspunt met het Unierecht heeft – Beperkingen van het vrij verrichten van diensten, gerechtvaardigd door dwingende vereisten van algemeen belang – Toelaatbaarheid afhankelijk van de eerbiediging van de grondrechten – Bevoegdheid van het Hof

    (Art. 267 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 51, lid 1)

  4. Vrij verrichten van diensten – Beperkingen – Kansspelen – Nationale regeling waarbij de exploitatie van speelautomaten zonder voorafgaande vergunning van de bestuurlijke autoriteiten wordt verboden – Rechtvaardiging – Beperking van het kansspelaanbod en bestrijding van de criminaliteit – Verplichting om te voldoen aan de voorwaarden van evenredigheid en non-discriminatie – Voorwaarden – Daadwerkelijke nastreving van deze doelstellingen – Geen

    (Art. 56 VWEU en 267 VWEU)

  5. Grondrechten – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Beperking van de uitoefening van de in het Handvest neergelegde rechten en vrijheden – Vrijheid van beroep, vrijheid van ondernemerschap, recht op eigendom – Niet-gerechtvaardigde of onevenredige beperking van het vrij verrichten van diensten – Evenmin toelaatbaar krachtens artikel 52, lid 1, van het Handvest

    (Art. 56 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 15, 16, 17 en 52, lid 1)

  6. Vrij verrichten van diensten – Beperkingen – Kansspelen – Nationale regeling waarbij de exploitatie van speelautomaten zonder voorafgaande vergunning van de bestuurlijke autoriteiten wordt verboden – Onverenigbaarheid met artikel 56 VWEU – Sancties voor overtreders – Ontoelaatbaarheid

    (Art. 56 VWEU)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 21‑24)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 26, 27)

  3.  Wanneer een nationale regeling binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt, moet het Hof in het geval van een verzoek om een prejudiciële beslissing de uitlegging verschaffen die de nationale rechterlijke instantie nodig heeft om te kunnen beoordelen of deze regeling verenigbaar is met de grondrechten waarvan het de eerbiediging verzekert.

    In dat verband moet, wanneer een lidstaat zich beroept op dwingende vereisten van algemeen belang ter rechtvaardiging van een regeling die het vrij verrichten van diensten kan belemmeren, deze door het Unierecht geboden rechtvaardigingsgrond worden uitgelegd tegen de achtergrond van de algemene rechtsbeginselen van het Unierecht en met name van de inmiddels in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde grondrechten. De betrokken nationale regeling kan dus slechts rechtvaardiging vinden in de voorziene uitzonderingen wanneer zij in overeenstemming is met de grondrechten waarvan het Hof de eerbiediging verzekert.

    Een nationale regeling die de uitoefening van een of meerdere door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden blijkt te belemmeren, kan slechts in aanmerking komen voor de in het Unierecht neergelegde uitzonderingen om die belemmering te rechtvaardigen voor zover dat in overeenstemming is met de grondrechten waarvan het Hof de eerbiediging verzekert. Die verplichting om de grondrechten in acht te nemen, valt duidelijk binnen de werkingssfeer van het Unierecht en dus van het Handvest. Het gebruik door een lidstaat van de in het Unierecht neergelegde uitzonderingen om een belemmering van een door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheid te rechtvaardigen, moet dus worden geacht „het recht van de Unie ten uitvoer [te] brengen” in de zin van artikel 51, lid 1, van het Handvest.

    (cf. punten 33, 35, 36)

  4.  Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan het verboden is kansspelautomaten te exploiteren zonder voorafgaande vergunning van de bestuurlijke autoriteiten, voor zover die regeling niet werkelijk beoogt de speler te beschermen of criminaliteit te bestrijden en niet daadwerkelijk beantwoordt aan het streven om op samenhangende en stelselmatige wijze de gelegenheden tot spelen te verminderen of de aan deze spelen verbonden criminaliteit te bestrijden.

    (cf. punt 56 en dictum)

  5.  Een niet-gerechtvaardigde of onevenredige beperking van het vrij verrichten van diensten uit hoofde van artikel 56 VWEU is krachtens artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie evenmin toelaatbaar met betrekking tot de artikelen 15 tot en met 17 daarvan.

    (cf. punt 59)

  6.  Wanneer een beperkende regeling inzake kansspelen is ingevoerd die onverenigbaar is met artikel 56 VWEU, mag een marktdeelnemer die deze regeling schendt, niet worden bestraft.

    (cf. punt 64)


Zaak C‑390/12

Robert Pfleger e.a.

[verzoek van de Unabhängige Verwaltungssenat des Landes Oberösterreich (thans Landesverwaltungsgericht Oberösterreich) om een prejudiciële beslissing]

„Artikel 56 VWEU — Vrij verrichten van diensten — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikelen 15 tot en met 17, 47 en 50 — Vrijheid van beroep en recht te werken, vrijheid van ondernemerschap, recht op eigendom, recht op een doeltreffende voorziening in rechte en een onpartijdig gerecht, beginsel ne bis in idem — Artikel 51 — Werkingssfeer — Tenuitvoerbrenging van het Unierecht — Kansspelen — Beperkende regeling van een lidstaat — Bestuurlijke en strafrechtelijke sancties — Dwingende vereisten van algemeen belang — Evenredigheid”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 30 april 2014

  1. Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van het Hof — Grenzen — Geding dat geen zuiver interne situatie betreft — Toepasbaarheid van artikel 56 VWEU

    (Art. 56 VWEU en 267 VWEU)

  2. Prejudiciële vragen — Ontvankelijkheid — Grenzen — Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten — Noodzaak om het Hof voldoende preciseringen over de feitelijke en juridische context te verstrekken

    (Art. 267 VWEU)

  3. Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van het Hof — Grenzen — Verzoek om uitlegging van het Handvest van de grondrechten van de Unie — Nationale regeling die een aanknopingspunt met het Unierecht heeft — Beperkingen van het vrij verrichten van diensten, gerechtvaardigd door dwingende vereisten van algemeen belang — Toelaatbaarheid afhankelijk van de eerbiediging van de grondrechten — Bevoegdheid van het Hof

    (Art. 267 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 51, lid 1)

  4. Vrij verrichten van diensten — Beperkingen — Kansspelen — Nationale regeling waarbij de exploitatie van speelautomaten zonder voorafgaande vergunning van de bestuurlijke autoriteiten wordt verboden — Rechtvaardiging — Beperking van het kansspelaanbod en bestrijding van de criminaliteit — Verplichting om te voldoen aan de voorwaarden van evenredigheid en non-discriminatie — Voorwaarden — Daadwerkelijke nastreving van deze doelstellingen — Geen

    (Art. 56 VWEU en 267 VWEU)

  5. Grondrechten — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Beperking van de uitoefening van de in het Handvest neergelegde rechten en vrijheden — Vrijheid van beroep, vrijheid van ondernemerschap, recht op eigendom — Niet-gerechtvaardigde of onevenredige beperking van het vrij verrichten van diensten — Evenmin toelaatbaar krachtens artikel 52, lid 1, van het Handvest

    (Art. 56 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 15, 16, 17 en 52, lid 1)

  6. Vrij verrichten van diensten — Beperkingen — Kansspelen — Nationale regeling waarbij de exploitatie van speelautomaten zonder voorafgaande vergunning van de bestuurlijke autoriteiten wordt verboden — Onverenigbaarheid met artikel 56 VWEU — Sancties voor overtreders — Ontoelaatbaarheid

    (Art. 56 VWEU)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 21‑24)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 26, 27)

  3.  Wanneer een nationale regeling binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt, moet het Hof in het geval van een verzoek om een prejudiciële beslissing de uitlegging verschaffen die de nationale rechterlijke instantie nodig heeft om te kunnen beoordelen of deze regeling verenigbaar is met de grondrechten waarvan het de eerbiediging verzekert.

    In dat verband moet, wanneer een lidstaat zich beroept op dwingende vereisten van algemeen belang ter rechtvaardiging van een regeling die het vrij verrichten van diensten kan belemmeren, deze door het Unierecht geboden rechtvaardigingsgrond worden uitgelegd tegen de achtergrond van de algemene rechtsbeginselen van het Unierecht en met name van de inmiddels in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde grondrechten. De betrokken nationale regeling kan dus slechts rechtvaardiging vinden in de voorziene uitzonderingen wanneer zij in overeenstemming is met de grondrechten waarvan het Hof de eerbiediging verzekert.

    Een nationale regeling die de uitoefening van een of meerdere door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden blijkt te belemmeren, kan slechts in aanmerking komen voor de in het Unierecht neergelegde uitzonderingen om die belemmering te rechtvaardigen voor zover dat in overeenstemming is met de grondrechten waarvan het Hof de eerbiediging verzekert. Die verplichting om de grondrechten in acht te nemen, valt duidelijk binnen de werkingssfeer van het Unierecht en dus van het Handvest. Het gebruik door een lidstaat van de in het Unierecht neergelegde uitzonderingen om een belemmering van een door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheid te rechtvaardigen, moet dus worden geacht „het recht van de Unie ten uitvoer [te] brengen” in de zin van artikel 51, lid 1, van het Handvest.

    (cf. punten 33, 35, 36)

  4.  Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan het verboden is kansspelautomaten te exploiteren zonder voorafgaande vergunning van de bestuurlijke autoriteiten, voor zover die regeling niet werkelijk beoogt de speler te beschermen of criminaliteit te bestrijden en niet daadwerkelijk beantwoordt aan het streven om op samenhangende en stelselmatige wijze de gelegenheden tot spelen te verminderen of de aan deze spelen verbonden criminaliteit te bestrijden.

    (cf. punt 56 en dictum)

  5.  Een niet-gerechtvaardigde of onevenredige beperking van het vrij verrichten van diensten uit hoofde van artikel 56 VWEU is krachtens artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie evenmin toelaatbaar met betrekking tot de artikelen 15 tot en met 17 daarvan.

    (cf. punt 59)

  6.  Wanneer een beperkende regeling inzake kansspelen is ingevoerd die onverenigbaar is met artikel 56 VWEU, mag een marktdeelnemer die deze regeling schendt, niet worden bestraft.

    (cf. punt 64)