Zaak C-278/12 PPU

Atiqullah Adil

tegen

Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel

(verzoek van de Raad van State om een prejudiciële beslissing)

„Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Verordening (EG) nr. 562/2006 — Communautaire code betreffende overschrijding van grenzen door personen (Schengengrenscode) — Artikelen 20 en 21 — Afschaffing van controle aan binnengrenzen — Controles binnen grondgebied — Maatregelen die zelfde effect hebben als controles aan binnengrenzen — Nationale regeling die controle van identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie door ambtenaren belast met grensbewaking en toezicht op vreemdelingen toestaat in zone van 20 kilometer vanaf gemeenschappelijke grens met andere staten die partij zijn bij Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen — Controles ter bestrijding van illegaal verblijf — Regeling die bepaalde voorwaarden en waarborgen omvat ten aanzien van onder meer frequentie en intensiteit van controles”

Samenvatting van het arrest

Grenscontroles, asiel en immigratie — Communautaire code betreffende overschrijding van grenzen — Afschaffing van controle aan binnengrenzen — Controles binnen grondgebied — Nationale regeling die ambtenaren belast met grensbewaking en toezicht op vreemdelingen toestaat controles uit te voeren in zone van 20 kilometer vanaf gemeenschappelijke grens met andere staten die partij zijn bij Overeenkomst ter uitvoering van Akkoord van Schengen — Toelaatbaarheid — Voorwaarden

(Art. 3, lid 2, VEU; art. 26, lid 2, VWEU en 67, lid 1, VWEU; verordening nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 20 en 21)

De artikelen 20 en 21 van verordening nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan de ambtenaren belast met de grensbewaking en het toezicht op vreemdelingen, binnen een geografisch gebied van 20 kilometer vanaf de landgrens van een lidstaat met de andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen, controles mogen uitvoeren ter verificatie of de staandegehouden personen voldoen aan de in de betrokken lidstaat toepasselijke voorwaarden voor legaal verblijf, wanneer deze controles zijn gebaseerd op algemene informatie en ervaringsgegevens over illegaal verblijf van personen op de controlelocaties, wanneer deze ook in beperkte mate mogen worden verricht om dergelijke algemene informatie en ervaringsgegevens op dat gebied te verkrijgen en wanneer aan de uitoefening van deze controles bepaalde beperkingen zijn gesteld, onder meer ten aanzien van de intensiteit en de frequentie ervan. Deze controles vormen immers geen krachtens artikel 20 van verordening nr. 562/2006 verboden grenscontroles, terwijl artikel 21, sub a, van deze verordening dergelijke controles alleen verbiedt indien zij feitelijk hetzelfde effect hebben als genoemde grenscontroles.

Echter, hoe meer aanwijzingen er voor een mogelijk zelfde effect in de zin van artikel 21, sub a, van verordening nr. 526/2006 zijn, voortspruitend uit de doelstelling die met de in een grensgebied verrichte controles wordt nagestreefd, de territoriale werkingssfeer van deze controles en het bestaan van een verschillende grondslag voor genoemde controles en die welke op de rest van het grondgebied worden verricht, hoe strikter de preciseringen en beperkingen ter zake van de uitoefening van de politiebevoegdheid van de lidstaten in een grensgebied moeten zijn en hoe strikter deze moeten worden nageleefd, om de verwezenlijking van de doelstelling van afschaffing van de controles aan de binnengrenzen zoals opgenomen in artikel 3, lid 2, VEU en de artikelen 26, lid 2, VWEU en 67, lid 1, VWEU en voorzien in artikel 20 van verordening nr. 562/2006 niet in gevaar te brengen.

(cf. punten 56, 57, 75, 88 en dictum)