Zaak C‑275/12

Samantha Elrick

tegen

Bezirksregierung Köln

(verzoek van het Verwaltungsgericht Hannover om een prejudiciële beslissing)

„Burgerschap van Unie — Artikelen 20 VWEU en 21 VWEU — Recht om vrij in lidstaten te reizen en te verblijven — Staatsburger van lidstaat — Opleiding gevolgd in andere lidstaat — Studiefinanciering — Voorwaarden — Opleiding die ten minste twee jaar duurt — Behalen van diploma dat toegang geeft tot beroep”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 24 oktober 2013

  1. Burgerschap van Unie – Verdragsbepalingen – Personele werkingssfeer – Staatsburger van lidstaat die opleiding volgt in andere lidstaat – Daaronder begrepen – Gevolg – Genot van verbonden aan status van burger van de Europese Unie

    (Art. 6, sub e, VWEU, 20 VWEU, 21 VWEU en 165, lid 1, VWEU)

  2. Burgerschap van Unie – Recht om vrij op grondgebied van lidstaten te reizen en te verblijven – Toekenning van studiefinanciering aan eigen staatsburgers voor in andere lidstaat gevolgde opleiding – Toekenning van studiefinanciering afhankelijk van voorwaarde dat in andere lidstaat gevolgde opleiding ten minste twee jaar duurt – Toekenning van studiefinanciering voor in uitkerende staat gevolgde opleiding van minder dan twee jaar – Ontoelaatbaarheid – Rechtvaardiging – Geen

    (Art. 20 VWEU en 21 VWEU)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 18‑24)

  2.  De artikelen 20 VWEU en 21 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat die voor de toekenning van studiefinanciering aan een eigen staatsburger die haar vaste woonplaats in die lidstaat heeft, voor het volgen van een opleiding in een andere lidstaat als voorwaarde stelt dat die opleiding, na een programma van ten minste twee jaar, leidt tot een diploma dat toegang geeft tot een beroep en gelijkwaardig is aan een diploma dat wordt afgegeven door een vakschool in de staat die de studiefinanciering verstrekt, terwijl betrokkene, gelet op haar bijzondere situatie, studiefinanciering had kunnen krijgen indien zij ervoor had gekozen om in laatstgenoemde lidstaat een opleiding te volgen die vergelijkbaar is met die welke zij in een andere lidstaat wenste te volgen, en die minder dan twee jaar zou duren.

    Die regeling kan namelijk een beperking in de zin van artikel 21 VWEU vormen, omdat het gebruik van die vrijheid een weerslag op het recht op studiefinanciering kan hebben.

    Een regeling die een beperking kan vormen van een door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheid kan uit het oogpunt van het Unierecht slechts gerechtvaardigd zijn indien zij is gebaseerd op objectieve overwegingen van algemeen belang die losstaan van de nationaliteit van de betrokken personen en evenredig is aan het door het nationale recht rechtmatig nagestreefde doel.

    In dat verband lijkt de voorwaarde van een duur van ten minste twee jaar geen verband te houden met het niveau van de gekozen opleiding en bijgevolg ook niet met de gestelde doelstelling van die regeling. De oplegging van die voorwaarde inzake duur is incoherent en kan dus niet worden geacht evenredig te zijn aan die doelstelling.

    (cf. punten 28‑30, 32‑34 en dictum)


Zaak C‑275/12

Samantha Elrick

tegen

Bezirksregierung Köln

(verzoek van het Verwaltungsgericht Hannover om een prejudiciële beslissing)

„Burgerschap van Unie — Artikelen 20 VWEU en 21 VWEU — Recht om vrij in lidstaten te reizen en te verblijven — Staatsburger van lidstaat — Opleiding gevolgd in andere lidstaat — Studiefinanciering — Voorwaarden — Opleiding die ten minste twee jaar duurt — Behalen van diploma dat toegang geeft tot beroep”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 24 oktober 2013

  1. Burgerschap van Unie — Verdragsbepalingen — Personele werkingssfeer — Staatsburger van lidstaat die opleiding volgt in andere lidstaat — Daaronder begrepen — Gevolg — Genot van verbonden aan status van burger van de Europese Unie

    (Art. 6, sub e, VWEU, 20 VWEU, 21 VWEU en 165, lid 1, VWEU)

  2. Burgerschap van Unie — Recht om vrij op grondgebied van lidstaten te reizen en te verblijven — Toekenning van studiefinanciering aan eigen staatsburgers voor in andere lidstaat gevolgde opleiding — Toekenning van studiefinanciering afhankelijk van voorwaarde dat in andere lidstaat gevolgde opleiding ten minste twee jaar duurt — Toekenning van studiefinanciering voor in uitkerende staat gevolgde opleiding van minder dan twee jaar — Ontoelaatbaarheid — Rechtvaardiging — Geen

    (Art. 20 VWEU en 21 VWEU)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 18‑24)

  2.  De artikelen 20 VWEU en 21 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat die voor de toekenning van studiefinanciering aan een eigen staatsburger die haar vaste woonplaats in die lidstaat heeft, voor het volgen van een opleiding in een andere lidstaat als voorwaarde stelt dat die opleiding, na een programma van ten minste twee jaar, leidt tot een diploma dat toegang geeft tot een beroep en gelijkwaardig is aan een diploma dat wordt afgegeven door een vakschool in de staat die de studiefinanciering verstrekt, terwijl betrokkene, gelet op haar bijzondere situatie, studiefinanciering had kunnen krijgen indien zij ervoor had gekozen om in laatstgenoemde lidstaat een opleiding te volgen die vergelijkbaar is met die welke zij in een andere lidstaat wenste te volgen, en die minder dan twee jaar zou duren.

    Die regeling kan namelijk een beperking in de zin van artikel 21 VWEU vormen, omdat het gebruik van die vrijheid een weerslag op het recht op studiefinanciering kan hebben.

    Een regeling die een beperking kan vormen van een door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheid kan uit het oogpunt van het Unierecht slechts gerechtvaardigd zijn indien zij is gebaseerd op objectieve overwegingen van algemeen belang die losstaan van de nationaliteit van de betrokken personen en evenredig is aan het door het nationale recht rechtmatig nagestreefde doel.

    In dat verband lijkt de voorwaarde van een duur van ten minste twee jaar geen verband te houden met het niveau van de gekozen opleiding en bijgevolg ook niet met de gestelde doelstelling van die regeling. De oplegging van die voorwaarde inzake duur is incoherent en kan dus niet worden geacht evenredig te zijn aan die doelstelling.

    (cf. punten 28‑30, 32‑34 en dictum)