ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
21 februari 2013 ( *1 )
„Richtlijn 85/384/EEG — Onderlinge erkenning van titels op gebied van architectuur — Artikelen 10 en 11, sub g — Nationale regeling die titel van architect en die van ingenieur gelijkstelt, maar uitvoering van werken aan als artistiek erfgoed geklasseerde gebouwen aan architecten voorbehoudt — Beginsel van gelijke behandeling — Zuiver interne situatie van lidstaat”
In zaak C-111/12,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) bij beslissing van 6 december 2011, ingekomen bij het Hof op 29 februari 2012, in de procedure
Ministero per i beni e le attività culturali,
Ordine degli Ingegneri della Provincia di Venezia,
Ordine degli Ingegneri della Provincia di Padova,
Ordine degli Ingegneri della Provincia di Treviso,
Ordine degli Ingegneri della Provincia di Vicenza,
Ordine degli Ingegneri della Provincia di Verona,
Ordine degli Ingegneri della Provincia di Rovigo,
Ordine degli Ingegneri della Provincia di Belluno
tegen
Ordine degli Ingegneri di Verona e Provincia,
Consiglio Nazionale degli Ingegneri,
Consiglio Nazionale degli Architetti, Pianificatori, Paesaggisti e Conservatori,
Ordine degli Architetti, Pianificatori, Paesaggisti e Conservatori della Provincia di Verona,
Alessandro Mosconi,
Comune di San Martino Buon Albergo,
Istituzione di Ricovero e di Educazione di Venezia (IRE),
Ordine degli Architetti della Provincia di Venezia,
in tegenwoordigheid van:
Faccio Engineering Srl,
wijst HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: T. von Danwitz (rapporteur), kamerpresident, A. Rosas, E. Juhász, D. Šváby en C. Vajda, rechters,
advocaat-generaal: N. Wahl,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
— |
de Ordine degli Ingegneri di Verona e Provincia en M. Mosconi, vertegenwoordigd door L. Manzi, G. Sardos Albertini en P. Piva, avvocati, |
— |
de Consiglio Nazionale degli Ingegneri, vertegenwoordigd door B. Nascimbene, avvocato, |
— |
de Consiglio Nazionale degli Architetti, Pianificatori, Paesaggisti e Conservatori en de Ordine degli Architetti, Pianificatori, Paesaggisti e Conservatori della Provincia di Verona, vertegenwoordigd door F. Vanni, avvocato, |
— |
de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek als gemachtigde, |
— |
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Centeno Huerta als gemachtigde, |
— |
de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door A. Posch als gemachtigde, |
— |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door H. Støvlbæk en E. Montaguti als gemachtigden, |
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 85/384/EEG van de Raad van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma’s, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (PB L 223, blz. 15). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van twee gedingen betreffende de vraag of ingenieurs al dan niet met de leiding van werkzaamheden aan gebouwen van historisch-artistiek belang kunnen worden belast. |
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3 |
De tiende overweging van de considerans van richtlijn 85/384 bepaalt: „Overwegende dat in de meeste lidstaten de werkzaamheden op het gebied van de architectuur in rechte of in feite worden uitgeoefend door personen die de benaming van architect, al dan niet vergezeld van een andere benaming, voeren zonder daarom het monopolie van de uitoefening van deze werkzaamheden te hebben, tenzij in de wet het tegendeel is vermeld; dat vorengenoemde werkzaamheden, of sommige daarvan, eveneens kunnen worden uitgeoefend door andere beroepsbeoefenaars, met name door ingenieurs die een bijzondere opleiding hebben genoten op het gebied van de bouwkunde of de bouwkunst”. |
4 |
Artikel 1 van richtlijn 85/384 luidt: „1. Deze richtlijn is van toepassing op de werkzaamheden op het gebied van de architectuur. 2. In de zin van deze richtlijn worden onder werkzaamheden op het gebied van de architectuur de werkzaamheden verstaan die gewoonlijk onder de beroepstitel van architect worden verricht.” |
5 |
De artikelen 2 tot en met 9 van richtlijn 85/384 vormen hoofdstuk II ervan, met als opschrift „Diploma’s, certificaten en andere titels die toegang geven tot de werkzaamheden op het gebied van de architectuur onder de beroepstitel van architect”. |
6 |
Artikel 2 van die richtlijn bepaalt aldus dat „[e]lke lidstaat [...] de door de overige lidstaten aan de onderdanen van de lidstaten afgegeven diploma’s, certificaten en andere titels [erkent] die behaald zijn na een opleiding welke beantwoordt aan de eisen van de artikelen 3 en 4”. |
7 |
Overeenkomstig de procedure van artikel 7 van de richtlijn worden de diploma’s, certificaten en andere titels die voldoen aan de eisen van de artikelen 3 en 4 van de richtlijn opgenomen op lijsten en bijwerkingen die door de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter informatie worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. |
8 |
De artikelen 10 tot en met 15 van richtlijn 85/384 vormen hoofdstuk III ervan, met als opschrift „Diploma’s, certificaten en andere titels die toegang geven tot de werkzaamheden op het gebied van de architectuur uit hoofde van verworven rechten of bestaande nationale bepalingen”. |
9 |
Volgens artikel 10 van richtlijn 85/384 „[erkent] [e]lke lidstaat [...] de in artikel 11 vermelde diploma’s, certificaten en andere titels die door de overige lidstaten zijn afgegeven aan onderdanen van de lidstaten die op de datum van kennisgeving van deze richtlijn reeds in het bezit zijn van deze kwalificaties of die uiterlijk in de loop van het derde academiejaar volgende op deze kennisgeving zijn begonnen met de opleiding die door het behalen van deze diploma’s, certificaten en andere titels wordt afgesloten, ook al voldoen zij niet aan de minimumeisen van de in hoofdstuk II bedoelde diploma’s, certificaten en andere titels”. |
10 |
Onder de titels die onder de overgangsregeling vallen, zijn in artikel 11, sub g, van de richtlijn, wat de Italiaanse Republiek betreft, vermeld: „
|
11 |
Artikel 16 van richtlijn 85/384, dat hoofdstuk IV ervan vormt, met als opschrift „Het voeren van de opleidingstitel”, bepaalt: „1. Onverminderd artikel 23 dragen de ontvangende lidstaten er zorg voor dat de onderdanen van de lidstaten die aan de in hoofdstuk II of III gestelde voorwaarden voldoen, het recht hebben gebruik te maken van hun wettige, in de lidstaat van oorsprong of van herkomst gevoerde opleidingstitel en – eventueel – van de afkorting daarvan, in de taal van deze Staat. De ontvangende lidstaten kunnen voorschrijven dat deze titel wordt gevolgd door de naam en de plaats van de instelling of de examencommissie die deze heeft verleend. 2. Wanneer de opleidingstitel van de lidstaat van oorsprong of van herkomst in de ontvangende lidstaat kan worden verward met een titel waarvoor in deze Staat een aanvullende opleiding vereist is die de begunstigde niet heeft gevolgd, kan deze ontvangende lidstaat voorschrijven dat de begunstigde zijn opleidingstitel van de lidstaat van oorsprong of van herkomst voert in een door de ontvangende lidstaat voorgeschreven passende vorm.” |
Italiaans recht
12 |
Richtlijn 85/384 is in de Italiaanse rechtsorde omgezet bij wetsbesluit nr. 129 van 27 januari 1992 (GURI nr. 41 van 19 februari 1992, blz. 18). |
13 |
Artikel 1, lid 2, van dit wetsbesluit bepaalt: „De bepalingen houdende regeling van de uitoefening in Italië van werkzaamheden [op het gebied van de architectuur] door personen die in het bezit zijn van geschikte beroepstitels blijven van toepassing volgens de voorschriften die gelden op de datum van inwerkingtreding van het onderhavige wetsbesluit.” |
14 |
Artikel 51 van koninklijk besluit nr. 2537 van 23 oktober 1925 houdende regeling van de beroepen van ingenieur en van architect (GURI nr. 37 van 15 februari 1925, hierna: „koninklijk besluit nr. 2537/25”), bepaalt: „Maken deel uit van het beroep van ingenieur het ontwerpen, leiden en ramen van werkzaamheden voor de winning, de verwerking en het gebruik van materialen die rechtstreeks of indirect noodzakelijk zijn voor bouwwerken en voor de industrie, wegenwerken en werkzaamheden in verband met vervoermiddelen, afvoer- en communicatiemiddelen, bouwwerken van diverse aard, werkzaamheden aan machines en aan industriële installaties alsmede, meer algemeen, werkzaamheden in verband met fysicatoepassingen, landmeetkundige opmetingen en ramingen.” |
15 |
Artikel 52 van koninklijk besluit nr. 2537/25 bepaalt: „Bouwwerkzaamheden alsmede landmeetkundige werkzaamheden en de ermee verband houdende ramingen maken deel uit van de beroepswerkzaamheden van zowel de ingenieur als de architect. Bouwwerkzaamheden met een duidelijk artistiek belang alsook de restauratie en de renovatie van de in wet nr. 364 van 20 juni 1909 betreffende de oudheid en de schone kunsten bedoelde gebouwen, vallen evenwel onder de bevoegdheid van de architect. De technische aspecten van deze bouwwerkzaamheden kunnen echter onder de bevoegdheid van zowel de architect als de ingenieur vallen.” |
Hoofdgedingen en prejudiciële vragen
16 |
De hoofdgedingen vinden hun oorsprong in een bepaling van Italiaans recht, te weten artikel 52, tweede alinea, van koninklijk besluit nr. 2537/25, volgens hetwelk ingenieurs die hun titels in Italië hebben behaald, zijn uitgesloten van bouwwerkzaamheden die een duidelijk artistiek belang hebben of die verband houden met de restauratie en de renovatie van gebouwen van cultureel belang. |
17 |
Al geruime tijd komen ingenieurs die hun titels in Italië hebben behaald op tegen deze beperking van hun werkgebied, met name onder verwijzing naar richtlijn 85/384. |
18 |
In de onderhavige zaak zijn bij de Consiglio di Stato twee hogere beroepen aanhangig tegen twee tegenstrijdige vonnissen van het Tribunale amministrativo regionale del Veneto. |
19 |
Het eerste hoger beroep betreft de stilzwijgende beslissing van de Soprindentenza per i beni ambientali e architettonici di Verona (directie van landschappelijk en architecturaal erfgoed van Verona) waarbij aan Mosconi de leiding van de werkzaamheden is geweigerd aan een gebouw van historisch-artistiek belang. Mosconi en de Ordine degli ingegneri di Verona e Provincia hebben bij het Tribunale amministrativo regionale del Veneto beroep ingesteld op grond dat de uitsluiting van ingenieurs van dergelijke werkzaamheden in strijd is met richtlijn 85/384. |
20 |
In 2002 heeft die rechterlijke instantie het Hof om een prejudiciële beslissing verzocht teneinde te vernemen of het Unierecht, met name richtlijn 85/384, aldus moest worden uitgelegd dat het zich tegen een dergelijke nationale regeling verzet. |
21 |
Bij beschikking van 5 april 2004, Mosconi en Ordine degli Ingegneri di Verona e Provincia (C-3/02), heeft het Hof geantwoord dat, aangezien het een zuiver interne situatie betreft, noch richtlijn 85/384 noch het beginsel van gelijke behandeling zich verzet tegen een nationale regeling die in beginsel de titel van architect en die van ingenieur gelijkstelt, maar de uitvoering van werkzaamheden aan als artistiek erfgoed geklasseerde gebouwen aan architecten voorbehoudt. |
22 |
In die beschikking heeft het Hof geoordeeld dat een omgekeerde discriminatie kan voortvloeien uit de omstandigheid dat ingenieurs die hun titels in Italië hebben behaald in die lidstaat geen toegang hebben tot de in artikel 52, tweede alinea, van koninklijk besluit nr. 2537/25 bedoelde werkzaamheid, terwijl die toegang niet kan worden geweigerd aan personen die beschikken over een in een andere lidstaat afgegeven ingenieursdiploma, dat voorkomt op de overeenkomstig artikel 7 van richtlijn 85/384 opgestelde lijst of op die van artikel 11 van de richtlijn. Het Hof heeft evenwel geoordeeld dat, aangezien het een zuiver interne situatie betreft, het in het Unierecht verankerde beginsel van gelijke behandeling niet kan worden ingeroepen, maar dat het aan de verwijzende rechter staat om te beoordelen of er sprake is van een door het nationale recht verboden discriminatie en, in voorkomend geval, te bepalen op welke wijze aan deze discriminatie een einde moet worden gemaakt. |
23 |
Naar aanleiding van die beschikking heeft het Tribunale amministrativo regionale del Veneto aan de Corte costituzionale de vraag voorgelegd aangaande de grondwettelijkheid van artikel 52, tweede alinea, van koninklijk besluit nr. 2537/25. Bij beschikking nr. 130 van 16-19 april 2007 heeft de Corte costituzionale de vraag kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de bestreden bepalingen van reglementaire en niet van wetgevende aard zijn. |
24 |
Bij vonnis nr. 3630 van 15 november 2007 heeft het Tribunale amministrativo regionale del Veneto het beroep toegewezen en geoordeeld dat artikel 52, tweede alinea, van koninklijk besluit nr. 2537/25 buiten toepassing dient te worden gelaten op grond dat die bepaling in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling, zoals uitgelegd door de Corte costituzionale, omdat nationale beroepsbeoefenaren niet mogen worden gediscrimineerd ten opzichte van beroepsbeoefenaren uit andere lidstaten. |
25 |
Het Ministero per i beni e le attività culturali heeft bij de verwijzende rechter hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. |
26 |
Het tweede beroep dat bij de Consiglio di Stato aanhangig is, betreft een aankondiging van een aanbesteding door het Istituzioni di Ricovero e di Educazione di Venezia, met het oog op de gunning van de leiding van werkzaamheden en de coördinatie van de veiligheid bij de uitvoering van restauratie- en renovatiewerkzaamheden aan het Palazzo Contarini del Bovolo in Venetië. |
27 |
De provinciale ordes van ingenieurs van de regio Veneto zijn bij het Tribunale amministrativo regionale del Veneto opgekomen tegen deze aankondiging van een aanbesteding alsook tegen de handelingen waarbij deze is gegund, voor zover de aanbestedende dienst de te gunnen beroepswerkzaamheden aan architecten heeft voorbehouden. |
28 |
Bij vonnis nr. 3651 van 25 november 2008 heeft het Tribunale amministrativo regionale del Veneto het beroep verworpen op grond dat volgens de uitlegging die het Hof daaraan heeft gegeven, richtlijn 85/384 betrekking heeft op de onderlinge erkenning van studieopleidingen en niet op de toegangsvoorwaarden voor de verschillende beroepen en dus niet voorziet in een volledige gelijkschakeling van de titel van „laurea in ingegneria” en die van „laurea di architettura”. |
29 |
De provinciale ordes van ingenieurs hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de Consiglio di Stato. |
30 |
Volgens de Consiglio di Stato is er sprake van schending van de beginselen van intern recht, zoals die zijn bekrachtigd in de rechtspraak van de Corte costituzionale, wanneer ingenieurs die hun titels in andere lidstaten dan de Italiaanse Republiek hebben behaald, in laatstgenoemde lidstaat hun beroepsactiviteit mogen uitoefenen in het kader van werkzaamheden aan gebouwen van cultureel belang, terwijl ingenieurs die hun titel in Italië hebben behaald dit niet mogen. |
31 |
De Consiglio di Stato vraagt zich af of de bij richtlijn 85/384 ingevoerde onderlinge erkenning inderdaad aldus moet worden opgevat dat ingenieurs die hun titels hebben behaald in andere lidstaten dan de Italiaanse Republiek in die lidstaat werkzaamheden mogen uitoefenen die krachtens koninklijk besluit nr. 2537/25 aan architecten zijn voorbehouden, dan wel dat de Italiaanse Republiek kan verlangen dat personen die beschikken over een titel die de uitoefening van werkzaamheden op het gebied van de architectuur toestaat zich, wat de werkzaamheden betreft die krachtens koninklijk besluit nr. 2537/25 aan architecten zijn voorbehouden, onderwerpen aan een specifieke controle van hun beroepsbekwaamheid. |
32 |
Daarop heeft de Consiglio di Stato de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
|
Bevoegdheid van het Hof
33 |
De Spaanse regering voert in wezen aan dat het Hof niet bevoegd is om de prejudiciële vragen te beantwoorden, aangezien de hoofdgedingen zuiver interne situaties betreffen. |
34 |
Hoewel vaststaat dat de hoofdgedingen zuiver interne situaties betreffen, waarop richtlijn 85/384 niet van toepassing is (zie in dit verband beschikking Mosconi en Ordine degli Ingegneri di Verona e Provincia, reeds aangehaald, punt 51), volgt uit de verwijzingsbeslissing evenwel dat de verwijzende rechter van oordeel is dat er sprake is van schending van de beginselen van intern recht, zoals die zijn bekrachtigd in de rechtspraak van het grondwettelijk hof, wanneer ingenieurs die hun titels in andere lidstaten dan de Italiaanse Republiek hebben behaald, in die lidstaat werkzaamheden aan gebouwen van cultureel belang mogen verrichten, terwijl ingenieurs die hun titel in Italië hebben behaald dit niet mogen. |
35 |
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het Hof niet bevoegd is om een vraag te beantwoorden wanneer duidelijk is dat de Unierechtelijke bepaling waarover het Hof om uitlegging wordt verzocht geen toepassing kan vinden, zoals bijvoorbeeld in zuiver interne situaties. Evenwel kan het Hof zelfs bij een dergelijke situatie de gevraagde uitlegging verstrekken, wanneer het nationale recht de verwijzende rechter in het kader van procedures zoals die in de hoofdgedingen voorschrijft dat eigen staatsburgers over dezelfde rechten moeten beschikken als een staatsburger van een andere lidstaat in dezelfde situatie aan het Unierecht kan ontlenen (zie in die zin met name arresten van 1 juni 2010, Blanco Pérez en Chao Gómez, C-570/07 en C-571/07, Jurispr. blz. I-4629, punt 39; van 22 december 2010, Omalet, C-245/09, Jurispr. blz. I-13771, punt 15; 21 juni 2012, Susisalo e.a., C-84/11, punten 17 en 20). Aldus heeft de Unie er stellig belang bij dat het Hof de betrokken bepaling van Unierecht uitlegt. |
36 |
Bijgevolg is het Hof bevoegd om de prejudiciële vragen te beantwoorden. |
Beantwoording van de prejudiciële vragen
37 |
Met zijn vragen, die samen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 10 en 11 van richtlijn 85/384 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling volgens welke personen die beschikken over een in artikel 11 uitdrukkelijk vermelde titel die is afgegeven door een andere dan de ontvangende lidstaat en die toegang geeft tot werkzaamheden op het gebied van architectuur, in laatstgenoemde lidstaat slechts werkzaamheden aan gebouwen van artistiek belang mogen verrichten indien zij aantonen, in voorkomend geval in het kader van een specifieke controle van hun beroepsbekwaamheid, dat zij over bijzondere bekwaamheden beschikken op het gebied van het erfgoed. |
38 |
Gelet op een regel van intern recht op grond waarvan personen die beschikken over een door de Italiaanse Republiek afgegeven titel op het gebied van de architectuur en die hun beroep in Italië uitoefenen, geen omgekeerde discriminatie mogen ondergaan ten opzichte van personen die over een dergelijke titel beschikken die door een andere lidstaat is afgegeven, moet, om de verwijzende rechter een bruikbaar antwoord te geven, de draagwijdte worden onderzocht van de in de artikelen 10 en 11 van richtlijn 85/384 neergelegde verplichtingen inzake de erkenning van die titels door de ontvangende lidstaat. |
39 |
In het kader van dit onderzoek zij in herinnering gebracht dat richtlijn 85/384 voorziet in de onderlinge erkenning van de diploma’s, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur die voldoen aan de in die richtlijn gestelde opleidingseisen (arrest van 24 mei 2007, Commissie/Portugal, C-43/06, punt 24). |
40 |
De kern van deze onderlinge erkenning wordt tot uiting gebracht in artikel 2 van richtlijn 85/384, volgens hetwelk elke lidstaat de door de overige lidstaten aan de onderdanen van de lidstaten afgegeven diploma’s, certificaten en andere titels moet erkennen die zijn behaald na een opleiding welke beantwoordt aan de eisen van de artikelen 3 en 4 en daaraan, met betrekking tot de toegang tot de gewoonlijk onder de beroepstitel van architect verrichte werkzaamheden, op zijn grondgebied hetzelfde rechtsgevolg moet toekennen als aan de door hemzelf afgegeven diploma’s, certificaten en andere titels. Artikel 10 van de richtlijn breidt, bij wijze van overgangsregeling, de onderlinge erkenning uit tot een aantal andere diploma’s die niet beantwoorden aan de in hoofdstuk II van de richtlijn genoemde eisen, daaronder begrepen die van de artikelen 3 en 4 (arrest Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 25, en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
41 |
De gestelde vragen betreffen dus de draagwijdte van de in artikel 10 van richtlijn 85/384 neergelegde verplichting tot onderlinge erkenning van diploma’s en de mogelijkheid voor de ontvangende lidstaat om te verlangen dat personen die beschikken over diploma’s die door een andere lidstaat zijn afgegeven en die zijn genoemd in de lijst van artikel 11 van richtlijn 85/384, aantonen dat zij over bijzondere bekwaamheden op het gebied van cultureel erfgoed beschikken om werkzaamheden aan gebouwen van artistiek belang te mogen verrichten. |
42 |
In dit verband is het juist dat richtlijn 85/384 er niet toe strekt de toegangsvoorwaarden te regelen tot het beroep van architect en er evenmin toe strekt de aard te bepalen van de werkzaamheden die de leden van deze beroepscategorie mogen uitoefenen. Uit de negende overweging van de considerans van die richtlijn volgt namelijk dat artikel 1, lid 2, ervan er niet toe strekt een juridische definitie te geven van de werkzaamheden in de sector architectuur. Het staat aldus aan de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat te bepalen welke werkzaamheden onder die sector vallen (beschikking Mosconi en Ordine degli Ingegneri di Verona e Provincia, reeds aangehaald, punt 45). |
43 |
Anders dan de Consiglio Nazionale degli Architetti, Pianificatori, Paesaggisti e Conservatori en de Ordine degli Architetti Pianificatori, Paesaggisti e Conservatori della Provincia di Verona stellen, kan evenwel uit die bevoegdheid van de ontvangende lidstaat niet worden afgeleid dat richtlijn 85/384 toestaat dat deze lidstaat de uitoefening van werkzaamheden aan gebouwen van artistiek belang afhankelijk stelt van de controle van de bekwaamheden van de betrokkenen op dit gebied. |
44 |
In de eerste plaats zou het verlenen van een dergelijke bevoegdheid aan een lidstaat immers betekenen dat deze bijkomende proeven mag opleggen, hetgeen afbreuk doet aan de automatische erkenning van diploma’s en dus in strijd is met richtlijn 85/384, zoals het Hof in punt 28 van het reeds aangehaalde arrest Commissie/Portugal heeft vastgesteld. |
45 |
In de tweede plaats, zoals blijkt uit punt 37 van het arrest van 23 november 2000, Commissie/Spanje (C-421/98, Jurispr. blz. I-10375), volgt uit de artikelen 2 en 10 van richtlijn 85/384 dat, aangezien een werkzaamheid gewoonlijk wordt verricht door architecten die in het bezit zijn van een door de ontvangende lidstaat afgegeven diploma, een migrerend architect die in het bezit is van een onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallend diploma, certificaat of andere titel ook toegang moet hebben tot die werkzaamheid, zelfs indien zijn diploma’s, certificaten of andere titels niet noodzakelijkerwijs inhoudelijk gelijkwaardig zijn wat de gevolgde opleiding betreft. |
46 |
Dienaangaande schrijft richtlijn 85/384 voor welke maatregelen moeten worden getroffen wanneer de in de lidstaat van oorsprong of herkomst gevolgde opleiding materieel niet gelijkwaardig is aan de opleiding in de ontvangende lidstaat (arrest Commissie/Spanje, reeds aangehaald, punt 43). |
47 |
Naar luid van artikel 16, lid 2, van richtlijn 85/384 kan immers, wanneer de opleidingstitel van de lidstaat van oorsprong of van herkomst in de ontvangende lidstaat kan worden verward met een titel waarvoor in deze staat een aanvullende opleiding vereist is die de begunstigde niet heeft gevolgd, deze ontvangende lidstaat voorschrijven dat de begunstigde zijn opleidingstitel voert in een door de ontvangende lidstaat voorgeschreven passende vorm (arrest Commissie/Spanje, reeds aangehaald, punt 44). |
48 |
Ook al staat het aan de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat het werkterrein van het beroep van architect te omschrijven, het gebod van onderlinge erkenning impliceert dat, wanneer een werkzaamheid in een lidstaat tot dat terrein behoort, ook migrerende architecten toegang tot deze werkzaamheid moeten hebben (arrest Commissie/Spanje, reeds aangehaald, punt 38). |
49 |
In de onderhavige zaak staat vast dat de werkzaamheden aan gebouwen van artistiek belang tot het werkterrein van het beroep van architect behoren en dus binnen de werkingssfeer van richtlijn 85/384 vallen. |
50 |
Ten slotte wordt de conclusie dat de ontvangende lidstaat, in het kader van de in artikel 11 van richtlijn 85/384 bedoelde onderlinge erkenning, voor de uitoefening van werkzaamheden die tot het werkterrein van het beroep van architect behoren geen bijkomende voorwaarden mag opleggen, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, overigens bevestigd door de vaststelling van het Hof in punt 52 van de reeds aangehaalde beschikking Mosconi en Ordine degli Ingegneri di Verona e Provincia. |
51 |
Volgens dit punt kan de toegang tot in artikel 52, tweede alinea, van koninklijk besluit nr. 2537/25 bedoelde werkzaamheden, te weten werkzaamheden aan gebouwen van artistiek belang, namelijk niet worden geweigerd aan personen die beschikken over een diploma van ingenieur of over een gelijkaardige titel die is afgegeven door een andere lidstaat dan de Italiaanse Republiek, wanneer deze titel voorkomt op de overeenkomstig artikel 7 van richtlijn 85/384 opgestelde lijst of op die van artikel 11 van die richtlijn. |
52 |
Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat de artikelen 10 en 11 van richtlijn 85/384 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling volgens welke personen die beschikken over een in artikel 11 uitdrukkelijk vermelde titel die is afgegeven door een andere dan de ontvangende lidstaat en die toegang geeft tot werkzaamheden op het gebied van architectuur, in laatstgenoemde lidstaat slechts werkzaamheden aan gebouwen van artistiek belang mogen verrichten indien zij aantonen, in voorkomend geval in het kader van een specifieke controle van hun beroepsbekwaamheid, dat zij over bijzondere bekwaamheden beschikken op het gebied van het erfgoed. |
Kosten
53 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht: |
De artikelen 10 en 11 van richtlijn 85/384/EEG van de Raad van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma’s, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling volgens welke personen die beschikken over een in artikel 11 uitdrukkelijk vermelde titel die is afgegeven door een andere dan de ontvangende lidstaat en die toegang geeft tot werkzaamheden op het gebied van architectuur, in laatstgenoemde lidstaat slechts werkzaamheden aan gebouwen van artistiek belang mogen verrichten indien zij aantonen, in voorkomend geval in het kader van een specifieke controle van hun beroepsbekwaamheid, dat zij over bijzondere bekwaamheden beschikken op het gebied van het erfgoed. |
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Italiaans.
Partijen
Overwegingen van het arrest
Dictum
In zaak C-111/12,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) bij beslissing van 6 december 2011, ingekomen bij het Hof op 29 februari 2012, in de procedure
Ministero per i beni e le attività culturali,
Ordine degli Ingegneri della Provincia di Venezia,
Ordine degli Ingegneri della Provincia di Padova,
Ordine degli Ingegneri della Provincia di Treviso,
Ordine degli Ingegneri della Provincia di Vicenza,
Ordine degli Ingegneri della Provincia di Verona,
Ordine degli Ingegneri della Provincia di Rovigo,
Ordine degli Ingegneri della Provincia di Belluno
tegen
Ordine degli Ingegneri di Verona e Provincia,
Consiglio Nazionale degli Ingegneri,
Consiglio Nazionale degli Architetti, Pianificatori, Paesaggisti e Conservatori,
Ordine degli Architetti, Pianificatori, Paesaggisti e Conservatori della Provincia di Verona,
Alessandro Mosconi,
Comune di San Martino Buon Albergo,
Istituzione di Ricovero e di Educazione di Venezia (IRE),
Ordine degli Architetti della Provincia di Venezia,
in tegenwoordigheid van:
Faccio Engineering Srl,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: T. von Danwitz (rapporteur), kamerpresident, A. Rosas, E. Juhász, D. Šváby en C. Vajda, rechters,
advocaat-generaal: N. Wahl,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– de Ordine degli Ingegneri di Verona e Provincia en M. Mosconi, vertegenwoordigd door L. Manzi, G. Sardos Albertini en P. Piva, avvocati,
– de Consiglio Nazionale degli Ingegneri, vertegenwoordigd door B. Nascimbene, avvocato,
– de Consiglio Nazionale degli Architetti, Pianificatori, Paesaggisti e Conservatori en de Ordine degli Architetti, Pianificatori, Paesaggisti e Conservatori della Provincia di Verona, vertegenwoordigd door F. Vanni, avvocato,
– de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek als gemachtigde,
– de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Centeno Huerta als gemachtigde,
– de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door A. Posch als gemachtigde,
– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door H. Støvlbæk en E. Montaguti als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 85/384/EEG van de Raad van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma’s, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (PB L 223, blz. 15).
2. Dit verzoek is ingediend in het kader van twee gedingen betreffende de vraag of ingenieurs al dan niet met de leiding van werkzaamheden aan gebouwen van historisch-artistiek belang kunnen worden belast.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3. De tiende overweging van de considerans van richtlijn 85/384 bepaalt:
„Overwegende dat in de meeste lidstaten de werkzaamheden op het gebied van de architectuur in rechte of in feite worden uitgeoefend door personen die de benaming van architect, al dan niet vergezeld van een andere benaming, voeren zonder daarom het monopolie van de uitoefening van deze werkzaamheden te hebben, tenzij in de wet het tegendeel is vermeld; dat vorengenoemde werkzaamheden, of sommige daarvan, eveneens kunnen worden uitgeoefend door andere beroepsbeoefenaars, met name door ingenieurs die een bijzondere opleiding hebben genoten op het gebied van de bouwkunde of de bouwkunst”.
4. Artikel 1 van richtlijn 85/384 luidt:
„1. Deze richtlijn is van toepassing op de werkzaamheden op het gebied van de architectuur.
2. In de zin van deze richtlijn worden onder werkzaamheden op het gebied van de architectuur de werkzaamheden verstaan die gewoonlijk onder de beroepstitel van architect worden verricht.”
5. De artikelen 2 tot en met 9 van richtlijn 85/384 vormen hoofdstuk II ervan, met als opschrift „Diploma’s, certificaten en andere titels die toegang geven tot de werkzaamheden op het gebied van de architectuur onder de beroepstitel van architect”.
6. Artikel 2 van die richtlijn bepaalt aldus dat „[e]lke lidstaat [...] de door de overige lidstaten aan de onderdanen van de lidstaten afgegeven diploma’s, certificaten en andere titels [erkent] die behaald zijn na een opleiding welke beantwoordt aan de eisen van de artikelen 3 en 4”.
7. Overeenkomstig de procedure van artikel 7 van de richtlijn worden de diploma’s, certificaten en andere titels die voldoen aan de eisen van de artikelen 3 en 4 van de richtlijn opgenomen op lijsten en bijwerkingen die door de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter informatie worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen .
8. De artikelen 10 tot en met 15 van richtlijn 85/384 vormen hoofdstuk III ervan, met als opschrift „Diploma’s, certificaten en andere titels die toegang geven tot de werkzaamheden op het gebied van de architectuur uit hoofde van verworven rechten of bestaande nationale bepalingen”.
9. Volgens artikel 10 van richtlijn 85/384 „[erkent] [e]lke lidstaat [...] de in artikel 11 vermelde diploma’s, certificaten en andere titels die door de overige lidstaten zijn afgegeven aan onderdanen van de lidstaten die op de datum van kennisgeving van deze richtlijn reeds in het bezit zijn van deze kwalificaties of die uiterlijk in de loop van het derde academiejaar volgende op deze kennisgeving zijn begonnen met de opleiding die door het behalen van deze diploma’s, certificaten en andere titels wordt afgesloten, ook al voldoen zij niet aan de minimumeisen van de in hoofdstuk II bedoelde diploma’s, certificaten en andere titels”.
10. Onder de titels die onder de overgangsregeling vallen, zijn in artikel 11, sub g, van de richtlijn, wat de Italiaanse Republiek betreft, vermeld:
„– de diploma’s van ‚laurea in architettura’, afgegeven door de universiteiten, de polytechnische instituten en de hogere instituten voor architectuur te Venetië en Reggio-Calabrië, vergezeld van het diploma dat recht geeft op de zelfstandige uitoefening van het beroep van architect, dat wordt afgegeven door de minister van Onderwijs nadat de kandidaat voor een bevoegde examencommissie is geslaagd voor het staatsexamen waardoor hij het recht verkrijgt tot zelfstandige uitoefening van het beroep van architect (dott. Architetto);
– de diploma’s van ‚laurea in ingegneria’ op het gebied van de bouwkunde, afgegeven door de universiteiten en de polytechnische instituten, vergezeld van het diploma dat recht geeft op de zelfstandige uitoefening van een beroep op het gebied van de architectuur, dat wordt afgegeven door de minister van Onderwijs nadat de kandidaat voor een bevoegde examencommissie is geslaagd voor het staatsexamen waardoor hij het recht verkrijgt tot zelfstandige uitoefening van het beroep (dott. Ing. Architetto of dott. Ing. in ingegneria civile)”.
11. Artikel 16 van richtlijn 85/384, dat hoofdstuk IV ervan vormt, met als opschrift „Het voeren van de opleidingstitel”, bepaalt:
„1. Onverminderd artikel 23 dragen de ontvangende lidstaten er zorg voor dat de onderdanen van de lidstaten die aan de in hoofdstuk II of III gestelde voorwaarden voldoen, het recht hebben gebruik te maken van hun wettige, in de lidstaat van oorsprong of van herkomst gevoerde opleidingstitel en – eventueel – van de afkorting daarvan, in de taal van deze Staat. De ontvangende lidstaten kunnen voorschrijven dat deze titel wordt gevolgd door de naam en de plaats van de instelling of de examencommissie die deze heeft verleend.
2. Wanneer de opleidingstitel van de lidstaat van oorsprong of van herkomst in de ontvangende lidstaat kan worden verward met een titel waarvoor in deze Staat een aanvullende opleiding vereist is die de begunstigde niet heeft gevolgd, kan deze ontvangende lidstaat voorschrijven dat de begunstigde zijn opleidingstitel van de lidstaat van oorsprong of van herkomst voert in een door de ontvangende lidstaat voorgeschreven passende vorm.”
Italiaans recht
12. Richtlijn 85/384 is in de Italiaanse rechtsorde omgezet bij wetsbesluit nr. 129 van 27 januari 1992 (GURI nr. 41 van 19 februari 1992, blz. 18).
13. Artikel 1, lid 2, van dit wetsbesluit bepaalt:
„De bepalingen houdende regeling van de uitoefening in Italië van werkzaamheden [op het gebied van de architectuur] door personen die in het bezit zijn van geschikte beroepstitels blijven van toepassing volgens de voorschriften die gelden op de datum van inwerkingtreding van het onderhavige wetsbesluit.”
14. Artikel 51 van koninklijk besluit nr. 2537 van 23 oktober 1925 houdende regeling van de beroepen van ingenieur en van architect (GURI nr. 37 van 15 februari 1925, hierna: „koninklijk besluit nr. 2537/25”), bepaalt:
„Maken deel uit van het beroep van ingenieur het ontwerpen, leiden en ramen van werkzaamheden voor de winning, de verwerking en het gebruik van materialen die rechtstreeks of indirect noodzakelijk zijn voor bouwwerken en voor de industrie, wegenwerken en werkzaamheden in verband met vervoermiddelen, afvoer- en communicatiemiddelen, bouwwerken van diverse aard, werkzaamheden aan machines en aan industriële installaties alsmede, meer algemeen, werkzaamheden in verband met fysicatoepassingen, landmeetkundige opmetingen en ramingen.”
15. Artikel 52 van koninklijk besluit nr. 2537/25 bepaalt:
„Bouwwerkzaamheden alsmede landmeetkundige werkzaamheden en de ermee verband houdende ramingen maken deel uit van de beroepswerkzaamheden van zowel de ingenieur als de architect.
Bouwwerkzaamheden met een duidelijk artistiek belang alsook de restauratie en de renovatie van de in wet nr. 364 van 20 juni 1909 betreffende de oudheid en de schone kunsten bedoelde gebouwen, vallen evenwel onder de bevoegdheid van de architect. De technische aspecten van deze bouwwerkzaamheden kunnen echter onder de bevoegdheid van zowel de architect als de ingenieur vallen.”
Hoofdgedingen en prejudiciële vragen
16. De hoofdgedingen vinden hun oorsprong in een bepaling van Italiaans recht, te weten artikel 52, tweede alinea, van koninklijk besluit nr. 2537/25, volgens hetwelk ingenieurs die hun titels in Italië hebben behaald, zijn uitgesloten van bouwwerkzaamheden die een duidelijk artistiek belang hebben of die verband houden met de restauratie en de renovatie van gebouwen van cultureel belang.
17. Al geruime tijd komen ingenieurs die hun titels in Italië hebben behaald op tegen deze beperking van hun werkgebied, met name onder verwijzing naar richtlijn 85/384.
18. In de onderhavige zaak zijn bij de Consiglio di Stato twee hogere beroepen aanhangig tegen twee tegenstrijdige vonnissen van het Tribunale amministrativo regionale del Veneto.
19. Het eerste hoger beroep betreft de stilzwijgende beslissing van de Soprindentenza per i beni ambientali e architettonici di Verona (directie van landschappelijk en architecturaal erfgoed van Verona) waarbij aan Mosconi de leiding van de werkzaamheden is geweigerd aan een gebouw van historisch-artistiek belang. Mosconi en de Ordine degli ingegneri di Verona e Provincia hebben bij het Tribunale amministrativo regionale del Veneto beroep ingesteld op grond dat de uitsluiting van ingenieurs van dergelijke werkzaamheden in strijd is met richtlijn 85/384.
20. In 2002 heeft die rechterlijke instantie het Hof om een prejudiciële beslissing verzocht teneinde te vernemen of het Unierecht, met name richtlijn 85/384, aldus moest worden uitgelegd dat het zich tegen een dergelijke nationale regeling verzet.
21. Bij beschikking van 5 april 2004, Mosconi en Ordine degli Ingegneri di Verona e Provincia (C-3/02), heeft het Hof geantwoord dat, aangezien het een zuiver interne situatie betreft, noch richtlijn 85/384 noch het beginsel van gelijke behandeling zich verzet tegen een nationale regeling die in beginsel de titel van architect en die van ingenieur gelijkstelt, maar de uitvoering van werkzaamheden aan als artistiek erfgoed geklasseerde gebouwen aan architecten voorbehoudt.
22. In die beschikking heeft het Hof geoordeeld dat een omgekeerde discriminatie kan voortvloeien uit de omstandigheid dat ingenieurs die hun titels in Italië hebben behaald in die lidstaat geen toegang hebben tot de in artikel 52, tweede alinea, van koninklijk besluit nr. 2537/25 bedoelde werkzaamheid, terwijl die toegang niet kan worden geweigerd aan personen die beschikken over een in een andere lidstaat afgegeven ingenieursdiploma, dat voorkomt op de overeenkomstig artikel 7 van richtlijn 85/384 opgestelde lijst of op die van artikel 11 van de richtlijn. Het Hof heeft evenwel geoordeeld dat, aangezien het een zuiver interne situatie betreft, het in het Unierecht verankerde beginsel van gelijke behandeling niet kan worden ingeroepen, maar dat het aan de verwijzende rechter staat om te beoordelen of er sprake is van een door het nationale recht verboden discriminatie en, in voorkomend geval, te bepalen op welke wijze aan deze discriminatie een einde moet worden gemaakt.
23. Naar aanleiding van die beschikking heeft het Tribunale amministrativo regionale del Veneto aan de Corte costituzionale de vraag voorgelegd aangaande de grondwettelijkheid van artikel 52, tweede alinea, van koninklijk besluit nr. 2537/25. Bij beschikking nr. 130 van 16-19 april 2007 heeft de Corte costituzionale de vraag kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de bestreden bepalingen van reglementaire en niet van wetgevende aard zijn.
24. Bij vonnis nr. 3630 van 15 november 2007 heeft het Tribunale amministrativo regionale del Veneto het beroep toegewezen en geoordeeld dat artikel 52, tweede alinea, van koninklijk besluit nr. 2537/25 buiten toepassing dient te worden gelaten op grond dat die bepaling in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling, zoals uitgelegd door de Corte costituzionale, omdat nationale beroepsbeoefenaren niet mogen worden gediscrimineerd ten opzichte van beroepsbeoefenaren uit andere lidstaten.
25. Het Ministero per i beni e le attività culturali heeft bij de verwijzende rechter hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
26. Het tweede beroep dat bij de Consiglio di Stato aanhangig is, betreft een aankondiging van een aanbesteding door het Istituzioni di Ricovero e di Educazione di Venezia, met het oog op de gunning van de leiding van werkzaamheden en de coördinatie van de veiligheid bij de uitvoering van restauratie- en renovatiewerkzaamheden aan het Palazzo Contarini del Bovolo in Venetië.
27. De provinciale ordes van ingenieurs van de regio Veneto zijn bij het Tribunale amministrativo regionale del Veneto opgekomen tegen deze aankondiging van een aanbesteding alsook tegen de handelingen waarbij deze is gegund, voor zover de aanbestedende dienst de te gunnen beroepswerkzaamheden aan architecten heeft voorbehouden.
28. Bij vonnis nr. 3651 van 25 november 2008 heeft het Tribunale amministrativo regionale del Veneto het beroep verworpen op grond dat volgens de uitlegging die het Hof daaraan heeft gegeven, richtlijn 85/384 betrekking heeft op de onderlinge erkenning van studieopleidingen en niet op de toegangsvoorwaarden voor de verschillende beroepen en dus niet voorziet in een volledige gelijkschakeling van de titel van „laurea in ingegneria” en die van „laurea di architettura”.
29. De provinciale ordes van ingenieurs hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de Consiglio di Stato.
30. Volgens de Consiglio di Stato is er sprake van schending van de beginselen van intern recht, zoals die zijn bekrachtigd in de rechtspraak van de Corte costituzionale, wanneer ingenieurs die hun titels in andere lidstaten dan de Italiaanse Republiek hebben behaald, in laatstgenoemde lidstaat hun beroepsactiviteit mogen uitoefenen in het kader van werkzaamheden aan gebouwen van cultureel belang, terwijl ingenieurs die hun titel in Italië hebben behaald dit niet mogen.
31. De Consiglio di Stato vraagt zich af of de bij richtlijn 85/384 ingevoerde onderlinge erkenning inderdaad aldus moet worden opgevat dat ingenieurs die hun titels hebben behaald in andere lidstaten dan de Italiaanse Republiek in die lidstaat werkzaamheden mogen uitoefenen die krachtens koninklijk besluit nr. 2537/25 aan architecten zijn voorbehouden, dan wel dat de Italiaanse Republiek kan verlangen dat personen die beschikken over een titel die de uitoefening van werkzaamheden op het gebied van de architectuur toestaat zich, wat de werkzaamheden betreft die krachtens koninklijk besluit nr. 2537/25 aan architecten zijn voorbehouden, onderwerpen aan een specifieke controle van hun beroepsbekwaamheid.
32. Daarop heeft de Consiglio di Stato de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
„1) Verzet richtlijn [...] 85/384 [...], voor zover hierbij (in de artikelen 10 en 11), bij wijze van overgangsregeling, staatsburgers van andere lidstaten die over de uitdrukkelijk vermelde titels beschikken, toegang krijgen tot werkzaamheden op het gebied van de architectuur, zich ertegen dat in Italië een administratieve praktijk als rechtmatig wordt beschouwd, die artikel 52, tweede alinea, eerste deel, van koninklijk besluit nr. 2537/25 [...] als rechtsgrondslag heeft en die bepaalde werkzaamheden aan gebouwen van artistiek belang voorbehoudt aan kandidaten die de titel van ‚architect’ dragen of aan kandidaten die aantonen dat zij over de vereiste bekwaamheden beschikken die specifiek zijn voor het gebied van erfgoed en aanverwante sectoren en die bovenop die bekwaamheden komen welke gewoonlijk toegang verlenen tot werkzaamheden op het gebied van architectuur in de zin van genoemde richtlijn?
2) Mag deze praktijk met name inhouden dat ook uit andere lidstaten dan Italië afkomstige beroepsbeoefenaren, hoewel zij beschikken over een titel die in beginsel het verrichten van werkzaamheden op het gebied van de architectuur toestaat, worden onderworpen aan een specifieke controle van hun beroepsbekwaamheid (net zoals het geval is voor Italiaanse beroepsbeoefenaren bij het bekwaamheidsexamen voor het beroep van architect) met het oog op de toegang tot de in artikel 52, tweede alinea, eerste deel, van koninklijk besluit nr. 2537/25 [...] bedoelde beroepswerkzaamheden?”
Bevoegdheid van het Hof
33. De Spaanse regering voert in wezen aan dat het Hof niet bevoegd is om de prejudiciële vragen te beantwoorden, aangezien de hoofdgedingen zuiver interne situaties betreffen.
34. Hoewel vaststaat dat de hoofdgedingen zuiver interne situaties betreffen, waarop richtlijn 85/384 niet van toepassing is (zie in dit verband beschikking Mosconi en Ordine degli Ingegneri di Verona e Provincia, reeds aangehaald, punt 51), volgt uit de verwijzingsbeslissing evenwel dat de verwijzende rechter van oordeel is dat er sprake is van schending van de beginselen van intern recht, zoals die zijn bekrachtigd in de rechtspraak van het grondwettelijk hof, wanneer ingenieurs die hun titels in andere lidstaten dan de Italiaanse Republiek hebben behaald, in die lidstaat werkzaamheden aan gebouwen van cultureel belang mogen verrichten, terwijl ingenieurs die hun titel in Italië hebben behaald dit niet mogen.
35. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het Hof niet bevoegd is om een vraag te beantwoorden wanneer duidelijk is dat de Unierechtelijke bepaling waarover het Hof om uitlegging wordt verzocht geen toepassing kan vinden, zoals bijvoorbeeld in zuiver interne situaties. Evenwel kan het Hof zelfs bij een dergelijke situatie de gevraagde uitlegging verstrekken, wanneer het nationale recht de verwijzende rechter in het kader van procedures zoals die in de hoofdgedingen voorschrijft dat eigen staatsburgers over dezelfde rechten moeten beschikken als een staatsburger van een andere lidstaat in dezelfde situatie aan het Unierecht kan ontlenen (zie in die zin met name arresten van 1 juni 2010, Blanco Pérez en Chao Gómez, C-570/07 en C-571/07, Jurispr. blz. I-4629, punt 39; van 22 december 2010, Omalet, C-245/09, Jurispr. blz. I-13771, punt 15; 21 juni 2012, Susisalo e.a., C-84/11, punten 17 en 20). Aldus heeft de Unie er stellig belang bij dat het Hof de betrokken bepaling van Unierecht uitlegt.
36. Bijgevolg is het Hof bevoegd om de prejudiciële vragen te beantwoorden.
Beantwoording van de prejudiciële vragen
37. Met zijn vragen, die samen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 10 en 11 van richtlijn 85/384 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling volgens welke personen die beschikken over een in artikel 11 uitdrukkelijk vermelde titel die is afgegeven door een andere dan de ontvangende lidstaat en die toegang geeft tot werkzaamheden op het gebied van architectuur, in laatstgenoemde lidstaat slechts werkzaamheden aan gebouwen van artistiek belang mogen verrichten indien zij aantonen, in voorkomend geval in het kader van een specifieke controle van hun beroepsbekwaamheid, dat zij over bijzondere bekwaamheden beschikken op het gebied van het erfgoed.
38. Gelet op een regel van intern recht op grond waarvan personen die beschikken over een door de Italiaanse Republiek afgegeven titel op het gebied van de architectuur en die hun beroep in Italië uitoefenen, geen omgekeerde discriminatie mogen ondergaan ten opzichte van personen die over een dergelijke titel beschikken die door een andere lidstaat is afgegeven, moet, om de verwijzende rechter een bruikbaar antwoord te geven, de draagwijdte worden onderzocht van de in de artikelen 10 en 11 van richtlijn 85/384 neergelegde verplichtingen inzake de erkenning van die titels door de ontvangende lidstaat.
39. In het kader van dit onderzoek zij in herinnering gebracht dat richtlijn 85/384 voorziet in de onderlinge erkenning van de diploma’s, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur die voldoen aan de in die richtlijn gestelde opleidingseisen (arrest van 24 mei 2007, Commissie/Portugal, C-43/06, punt 24).
40. De kern van deze onderlinge erkenning wordt tot uiting gebracht in artikel 2 van richtlijn 85/384, volgens hetwelk elke lidstaat de door de overige lidstaten aan de onderdanen van de lidstaten afgegeven diploma’s, certificaten en andere titels moet erkennen die zijn behaald na een opleiding welke beantwoordt aan de eisen van de artikelen 3 en 4 en daaraan, met betrekking tot de toegang tot de gewoonlijk onder de beroepstitel van architect verrichte werkzaamheden, op zijn grondgebied hetzelfde rechtsgevolg moet toekennen als aan de door hemzelf afgegeven diploma’s, certificaten en andere titels. Artikel 10 van de richtlijn breidt, bij wijze van overgangsregeling, de onderlinge erkenning uit tot een aantal andere diploma’s die niet beantwoorden aan de in hoofdstuk II van de richtlijn genoemde eisen, daaronder begrepen die van de artikelen 3 en 4 (arrest Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 25, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
41. De gestelde vragen betreffen dus de draagwijdte van de in artikel 10 van richtlijn 85/384 neergelegde verplichting tot onderlinge erkenning van diploma’s en de mogelijkheid voor de ontvangende lidstaat om te verlangen dat personen die beschikken over diploma’s die door een andere lidstaat zijn afgegeven en die zijn genoemd in de lijst van artikel 11 van richtlijn 85/384, aantonen dat zij over bijzondere bekwaamheden op het gebied van cultureel erfgoed beschikken om werkzaamheden aan gebouwen van artistiek belang te mogen verrichten.
42. In dit verband is het juist dat richtlijn 85/384 er niet toe strekt de toegangsvoorwaarden te regelen tot het beroep van architect en er evenmin toe strekt de aard te bepalen van de werkzaamheden die de leden van deze beroepscategorie mogen uitoefenen. Uit de negende overweging van de considerans van die richtlijn volgt namelijk dat artikel 1, lid 2, ervan er niet toe strekt een juridische definitie te geven van de werkzaamheden in de sector architectuur. Het staat aldus aan de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat te bepalen welke werkzaamheden onder die sector vallen (beschikking Mosconi en Ordine degli Ingegneri di Verona e Provincia, reeds aangehaald, punt 45).
43. Anders dan de Consiglio Nazionale degli Architetti, Pianificatori, Paesaggisti e Conservatori en de Ordine degli Architetti Pianificatori, Paesaggisti e Conservatori della Provincia di Verona stellen, kan evenwel uit die bevoegdheid van de ontvangende lidstaat niet worden afgeleid dat richtlijn 85/384 toestaat dat deze lidstaat de uitoefening van werkzaamheden aan gebouwen van artistiek belang afhankelijk stelt van de controle van de bekwaamheden van de betrokkenen op dit gebied.
44. In de eerste plaats zou het verlenen van een dergelijke bevoegdheid aan een lidstaat immers betekenen dat deze bijkomende proeven mag opleggen, hetgeen afbreuk doet aan de automatische erkenning van diploma’s en dus in strijd is met richtlijn 85/384, zoals het Hof in punt 28 van het reeds aangehaalde arrest Commissie/Portugal heeft vastgesteld.
45. In de tweede plaats, zoals blijkt uit punt 37 van het arrest van 23 november 2000, Commissie/Spanje (C-421/98, Jurispr. blz. I-10375), volgt uit de artikelen 2 en 10 van richtlijn 85/384 dat, aangezien een werkzaamheid gewoonlijk wordt verricht door architecten die in het bezit zijn van een door de ontvangende lidstaat afgegeven diploma, een migrerend architect die in het bezit is van een onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallend diploma, certificaat of andere titel ook toegang moet hebben tot die werkzaamheid, zelfs indien zijn diploma’s, certificaten of andere titels niet noodzakelijkerwijs inhoudelijk gelijkwaardig zijn wat de gevolgde opleiding betreft.
46. Dienaangaande schrijft richtlijn 85/384 voor welke maatregelen moeten worden getroffen wanneer de in de lidstaat van oorsprong of herkomst gevolgde opleiding materieel niet gelijkwaardig is aan de opleiding in de ontvangende lidstaat (arrest Commissie/Spanje, reeds aangehaald, punt 43).
47. Naar luid van artikel 16, lid 2, van richtlijn 85/384 kan immers, wanneer de opleidingstitel van de lidstaat van oorsprong of van herkomst in de ontvangende lidstaat kan worden verward met een titel waarvoor in deze staat een aanvullende opleiding vereist is die de begunstigde niet heeft gevolgd, deze ontvangende lidstaat voorschrijven dat de begunstigde zijn opleidingstitel voert in een door de ontvangende lidstaat voorgeschreven passende vorm (arrest Commissie/Spanje, reeds aangehaald, punt 44).
48. Ook al staat het aan de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat het werkterrein van het beroep van architect te omschrijven, het gebod van onderlinge erkenning impliceert dat, wanneer een werkzaamheid in een lidstaat tot dat terrein behoort, ook migrerende architecten toegang tot deze werkzaamheid moeten hebben (arrest Commissie/Spanje, reeds aangehaald, punt 38).
49. In de onderhavige zaak staat vast dat de werkzaamheden aan gebouwen van artistiek belang tot het werkterrein van het beroep van architect behoren en dus binnen de werkingssfeer van richtlijn 85/384 vallen.
50. Ten slotte wordt de conclusie dat de ontvangende lidstaat, in het kader van de in artikel 11 van richtlijn 85/384 bedoelde onderlinge erkenning, voor de uitoefening van werkzaamheden die tot het werkterrein van het beroep van architect behoren geen bijkomende voorwaarden mag opleggen, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, overigens bevestigd door de vaststelling van het Hof in punt 52 van de reeds aangehaalde beschikking Mosconi en Ordine degli Ingegneri di Verona e Provincia.
51. Volgens dit punt kan de toegang tot in artikel 52, tweede alinea, van koninklijk besluit nr. 2537/25 bedoelde werkzaamheden, te weten werkzaamheden aan gebouwen van artistiek belang, namelijk niet worden geweigerd aan personen die beschikken over een diploma van ingenieur of over een gelijkaardige titel die is afgegeven door een andere lidstaat dan de Italiaanse Republiek, wanneer deze titel voorkomt op de overeenkomstig artikel 7 van richtlijn 85/384 opgestelde lijst of op die van artikel 11 van die richtlijn.
52. Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat de artikelen 10 en 11 van richtlijn 85/384 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling volgens welke personen die beschikken over een in artikel 11 uitdrukkelijk vermelde titel die is afgegeven door een andere dan de ontvangende lidstaat en die toegang geeft tot werkzaamheden op het gebied van architectuur, in laatstgenoemde lidstaat slechts werkzaamheden aan gebouwen van artistiek belang mogen verrichten indien zij aantonen, in voorkomend geval in het kader van een specifieke controle van hun beroepsbekwaamheid, dat zij over bijzondere bekwaamheden beschikken op het gebied van het erfgoed.
Kosten
53. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
De artikelen 10 en 11 van richtlijn 85/384/EEG van de Raad van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma’s, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling volgens welke personen die beschikken over een in artikel 11 uitdrukkelijk vermelde titel die is afgegeven door een andere dan de ontvangende lidstaat en die toegang geeft tot werkzaamheden op het gebied van architectuur, in laatstgenoemde lidstaat slechts werkzaamheden aan gebouwen van artistiek belang mogen verrichten indien zij aantonen, in voorkomend geval in het kader van een specifieke controle van hun beroepsbekwaamheid, dat zij over bijzondere bekwaamheden beschikken op het gebied van het erfgoed.