Zaak C‑80/12

Felixstowe Dock and Railway Company Ltd e.a.

tegen

The Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

[verzoek van het First-tier Tribunal (Tax Chamber) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing — Vrijheid van vestiging — Vennootschapsbelasting — Belastingaftrek — Vennootschapsgroepen en consortia — Nationale wettelijke regeling volgens welke verliesoverdracht mogelijk is tussen een consortiumvennootschap en een groepsvennootschap die verbonden zijn door een ‚schakelvennootschap’ die tegelijk tot de groep behoort en deel uitmaakt van het consortium — Vestigingsvoorwaarde voor de ‚schakelvennootschap’ — Discriminatie op grond van de plaats van de maatschappelijke zetel — Uiteindelijke moedermaatschappij van de groep die in een derde staat is gevestigd en de verliesoverdragende en verliesovernemende vennootschappen bezit via in derde staten gevestigde vennootschappen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 1 april 2014

Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Belastingwetgeving – Vennootschapsbelasting – Belastingaftrek – Nationale regeling volgens welke verliesoverdracht uitgesloten is tussen een ingezeten vennootschap die tot een groep behoort, en een andere ingezeten vennootschap die deel uitmaakt van een consortium, wanneer deze verbonden zijn door een in een andere lidstaat gevestigde „schakelvennootschap” die tegelijk tot deze groep behoort en deel uitmaakt van dat consortium – Ontoelaatbaarheid – Rechtvaardiging – Evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten – Bestrijding van misbruik en van belastingontwijking – Geen

(Art. 49 VWEU en 54 VWEU)

De artikelen 49 VWEU en 54 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een wettelijke regeling van een lidstaat, volgens welke een ingezeten vennootschap die tot een groep behoort, de overdracht kan krijgen van het verlies van een andere ingezeten vennootschap die deel uitmaakt van een consortium, wanneer een „schakelvennootschap” die tegelijk tot deze groep behoort en deel uitmaakt van dat consortium, eveneens in deze lidstaat is gevestigd, ongeacht de plaats van vestiging van de vennootschappen die zelf of via tussenvennootschappen het kapitaal in handen hebben van de schakelvennootschap en de andere vennootschappen die bij de verliesoverdracht zijn betrokken, terwijl deze verliesoverdracht niet mogelijk is wanneer de schakelvennootschap in een andere lidstaat is gevestigd.

Door dat verschil in behandeling wordt de vestiging van een schakelvennootschap in een andere lidstaat immers fiscaal minder aantrekkelijk omdat volgens de nationale wettelijke regeling het betrokken belastingvoordeel alleen wordt toegekend in geval van een ingezeten schakelvennootschap.

Om verenigbaar te zijn met de bepalingen van het VWEU betreffende de vrijheid van vestiging moet een dergelijk verschil in behandeling betrekking hebben op situaties die niet objectief vergelijkbaar zijn, waarbij de vergelijkbaarheid van een grensoverschrijdende situatie met een binnenlandse situatie moet worden onderzocht op basis van het door de betrokken nationale bepalingen nagestreefde doel, of worden gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang.

Aangaande de vergelijkbaarheid staat vast dat belastingplichtige vennootschappen die verbonden zijn door een in een lidstaat gevestigde schakelvennootschap, en belastingplichtige vennootschappen die verbonden zijn door een in een andere lidstaat gevestigde schakelvennootschap uit het oogpunt van de doelstelling van de betrokken belastingregeling in objectief vergelijkbare situaties verkeren met betrekking tot de mogelijkheid om via een groepsaftrek binnen een consortium in eerstbedoelde lidstaat geleden verlies over te dragen.

Bovendien kan de beperking van de vrijheid van vestiging niet worden gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang die verband houden met de doelstelling om een evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten te handhaven of om volstrekt kunstmatige constructies te bestrijden die bedoeld zijn om de belastingwetgeving van de betrokken lidstaat te ontwijken, of om de strijd tegen belastingparadijzen aan te gaan.

Voorts volgt uit geen enkele Unierechtelijke bepaling dat de herkomst van de aandeelhouders – natuurlijke personen dan wel rechtspersonen – van in de Unie gevestigde vennootschappen een invloed heeft op het recht van deze vennootschappen om zich op de vrijheid van vestiging te beroepen. De hoedanigheid van vennootschap van de Unie is ingevolge artikel 54 VWEU gebaseerd op de plaats van de maatschappelijke zetel en op de rechtsorde waarin de vennootschap is opgericht, en niet op de nationaliteit van haar aandeelhouders.

(cf. punten 21, 25, 26, 31, 32, 35, 40, 42 en dictum)


Zaak C‑80/12

Felixstowe Dock and Railway Company Ltd e.a.

tegen

The Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

[verzoek van het First-tier Tribunal (Tax Chamber) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing — Vrijheid van vestiging — Vennootschapsbelasting — Belastingaftrek — Vennootschapsgroepen en consortia — Nationale wettelijke regeling volgens welke verliesoverdracht mogelijk is tussen een consortiumvennootschap en een groepsvennootschap die verbonden zijn door een ‚schakelvennootschap’ die tegelijk tot de groep behoort en deel uitmaakt van het consortium — Vestigingsvoorwaarde voor de ‚schakelvennootschap’ — Discriminatie op grond van de plaats van de maatschappelijke zetel — Uiteindelijke moedermaatschappij van de groep die in een derde staat is gevestigd en de verliesoverdragende en verliesovernemende vennootschappen bezit via in derde staten gevestigde vennootschappen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 1 april 2014

Vrij verkeer van personen — Vrijheid van vestiging — Belastingwetgeving — Vennootschapsbelasting — Belastingaftrek — Nationale regeling volgens welke verliesoverdracht uitgesloten is tussen een ingezeten vennootschap die tot een groep behoort, en een andere ingezeten vennootschap die deel uitmaakt van een consortium, wanneer deze verbonden zijn door een in een andere lidstaat gevestigde „schakelvennootschap” die tegelijk tot deze groep behoort en deel uitmaakt van dat consortium — Ontoelaatbaarheid — Rechtvaardiging — Evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten — Bestrijding van misbruik en van belastingontwijking — Geen

(Art. 49 VWEU en 54 VWEU)

De artikelen 49 VWEU en 54 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een wettelijke regeling van een lidstaat, volgens welke een ingezeten vennootschap die tot een groep behoort, de overdracht kan krijgen van het verlies van een andere ingezeten vennootschap die deel uitmaakt van een consortium, wanneer een „schakelvennootschap” die tegelijk tot deze groep behoort en deel uitmaakt van dat consortium, eveneens in deze lidstaat is gevestigd, ongeacht de plaats van vestiging van de vennootschappen die zelf of via tussenvennootschappen het kapitaal in handen hebben van de schakelvennootschap en de andere vennootschappen die bij de verliesoverdracht zijn betrokken, terwijl deze verliesoverdracht niet mogelijk is wanneer de schakelvennootschap in een andere lidstaat is gevestigd.

Door dat verschil in behandeling wordt de vestiging van een schakelvennootschap in een andere lidstaat immers fiscaal minder aantrekkelijk omdat volgens de nationale wettelijke regeling het betrokken belastingvoordeel alleen wordt toegekend in geval van een ingezeten schakelvennootschap.

Om verenigbaar te zijn met de bepalingen van het VWEU betreffende de vrijheid van vestiging moet een dergelijk verschil in behandeling betrekking hebben op situaties die niet objectief vergelijkbaar zijn, waarbij de vergelijkbaarheid van een grensoverschrijdende situatie met een binnenlandse situatie moet worden onderzocht op basis van het door de betrokken nationale bepalingen nagestreefde doel, of worden gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang.

Aangaande de vergelijkbaarheid staat vast dat belastingplichtige vennootschappen die verbonden zijn door een in een lidstaat gevestigde schakelvennootschap, en belastingplichtige vennootschappen die verbonden zijn door een in een andere lidstaat gevestigde schakelvennootschap uit het oogpunt van de doelstelling van de betrokken belastingregeling in objectief vergelijkbare situaties verkeren met betrekking tot de mogelijkheid om via een groepsaftrek binnen een consortium in eerstbedoelde lidstaat geleden verlies over te dragen.

Bovendien kan de beperking van de vrijheid van vestiging niet worden gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang die verband houden met de doelstelling om een evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten te handhaven of om volstrekt kunstmatige constructies te bestrijden die bedoeld zijn om de belastingwetgeving van de betrokken lidstaat te ontwijken, of om de strijd tegen belastingparadijzen aan te gaan.

Voorts volgt uit geen enkele Unierechtelijke bepaling dat de herkomst van de aandeelhouders – natuurlijke personen dan wel rechtspersonen – van in de Unie gevestigde vennootschappen een invloed heeft op het recht van deze vennootschappen om zich op de vrijheid van vestiging te beroepen. De hoedanigheid van vennootschap van de Unie is ingevolge artikel 54 VWEU gebaseerd op de plaats van de maatschappelijke zetel en op de rechtsorde waarin de vennootschap is opgericht, en niet op de nationaliteit van haar aandeelhouders.

(cf. punten 21, 25, 26, 31, 32, 35, 40, 42 en dictum)