CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

J. KOKOTT

van 8 mei 2013 ( 1 )

Zaak C‑251/12

Christian van Buggenhout en Ilse van de Mierop (curatoren van Grontimmo SA)

tegen

Banque Internationale à Luxembourg

[verzoek van de Rechtbank van Koophandel te Brussel (België) om een prejudiciële beslissing]

„Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 1346/2000 — Insolventieprocedures — Uitvoering van verplichtingen ten voordele van insolventieschuldenaar — Betaling door derde aan schuldeiser van insolventieschuldenaar — Onwetendheid van opening van insolventieprocedure”

I – Inleiding

1.

In de onderhavige zaak is voor het eerst de uitlegging van artikel 24 van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures ( 2 ), aan de orde. Deze bepaling beschermt de goede trouw van degene die, niet op de hoogte zijnde van de opening van de insolventieprocedure, een verbintenis ten voordele van de schuldenaar uitvoert, hoewel hij enkel nog voor de curator rechtsgeldig verbintenissen had kunnen uitvoeren.

2.

In het hoofdgeding verlangen curatoren van een bank de uitbetaling van een oorspronkelijk tegoed van de insolventieschuldenaar, dat de bank tegen overlegging van een door die bank – op grond van een door de insolventieschuldenaar vóór de opening van de insolventieprocedure gegeven order – uitgeschreven cheque reeds aan een derde heeft uitbetaald. De bank wil niet nog eens, ditmaal aan de curator, betalen en verweert zich met een beroep op artikel 24 van de verordening.

II – Toepasselijke bepalingen

3.

Artikel 24, lid 1, van verordening nr. 1346/2000 bepaalt:

„Uitvoering ten voordele van de schuldenaar

1. Degene die in een lidstaat een verbintenis uitvoert ten voordele van de schuldenaar die is onderworpen aan een in een andere lidstaat geopende insolventieprocedure terwijl hij die verbintenis had moeten uitvoeren voor de curator van die procedure, wordt bevrijd indien hij niet van de opening van de procedure op de hoogte was.”

III – Feiten en hoofdgeding

4.

Op 11 mei 2006 is de vennootschap GRONTIMMO SA ( 3 ) door de Association des Copropriétaires du Quartier des Arts tot faillietverklaring voor de Rechtbank van Koophandel te Brussel (België) gedaagd.

5.

Op 22 en 24 mei 2006 schreven twee vennootschappen cheques uit ten voordele van Grontimmo voor een totaalbedrag van 1400000 EUR, om hun bestaande schulden bij Grontimmo gedeeltelijk te voldoen.

6.

Op 29 mei 2006 werden bij Grontimmo twee nieuwe bestuurders aangewezen. Diezelfde dag ondertekenden Grontimmo en KOSTNER DEVELOPMENT INC. ( 4 ), een vennootschap naar Panamees recht die pas korte tijd daarvoor was opgericht, een overeenkomst waarin was bepaald dat Grontimmo een koopoptie van Kostner verwierf voor een bedrag van 1400000 EUR. Deze koopoptie had betrekking op aandelen van een vennootschap naar Luxemburgs recht en op aandelen van een vennootschap naar het recht van de Nederlandse Antillen.

7.

Op 2 juni 2006 gaven de nieuwe bestuurders van Grontimmo de bank Dexia Internationale Luxembourg ( 5 ) opdracht om (i) een rekening te openen om de cheques ten bedrage van gezamenlijk 1400000 EUR te incasseren en (ii) ten voordele van Kostner en ten laste van Grontimmo een DEXIA-bankcheque uit te schrijven voor een bedrag van 1400000 EUR. Op 14 juni 2006 werden de cheques met een totaalbedrag van 1399900 EUR op de rekening van Grontimmo bij de bank bijgeschreven.

8.

Op 4 juli 2006 heeft de Rechtbank van Koophandel te Brussel Grontimmo failliet verklaard. Volgens de verwijzende rechter heeft de gefailleerde derhalve naar Belgisch recht het beheer over al haar goederen verloren. Dit verlies van het beheer ging van rechtswege in op het eerste uur van die dag. Inzonderheid konden voortaan naar Belgisch recht derde-schuldenaren niet meer met schuldbevrijdende werking verbintenissen uitvoeren ten voordele van de gefailleerde. De curatoren hebben de faillietverklaring enkel in België, doch niet in Luxemburg openbaar bekendgemaakt.

9.

Op 5 juli 2006, dus de dag na de faillietverklaring, schreef de bank op grond van de door Grontimmo reeds op 2 juni 2006 gegeven opdracht een cheque voor de prijs van de koopoptie van 1400000 EUR ten voordele van Kostner uit. Kostner liet zich de cheque nog diezelfde dag uitbetalen en de bank belastte de rekening van Grontimmo met bovengenoemd bedrag.

10.

Daarop hebben de curatoren van Grontimmo de bank aangemaand om het aan Kostner betaalde bedrag naar de rekening van Grontimmo over te maken. De betaling was volgens hen verricht ondanks het feit dat de gefailleerde het beheer over zijn goederen had verloren, en kon dus niet aan de boedel worden tegengeworpen.

11.

De bank deed een beroep op artikel 24 van verordening nr. 1346/2000 en wees erop dat zij bij het in opdracht uitschrijven van de cheque en de uitbetaling daarvan op 5 juli 2006 geen weet had van het faillissement van Grontimmo, zodat zij niet verplicht was om het bovengenoemde bedrag aan de faillissementsboedel terug te betalen. De curatoren stelden daarop bij de verwijzende rechter een vordering tot betaling in tegen de bank.

IV – Prejudiciële vraag en procesverloop voor het Hof

12.

Bij beschikking van 26 april 2012 heeft de verwijzende rechter de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„1)

Hoe moeten de woorden ‚verbintenis ten voordele van de schuldenaar’ in artikel 24 van verordening (EG) nr. 1346/2000 van 29 mei 2000 worden uitgelegd?

2)

Moeten deze woorden aldus worden uitgelegd dat zij ook een op verzoek van de gefailleerde schuldenaar verrichte betaling aan een schuldeiser van deze laatste omvatten wanneer de partij die deze betalingsverplichting voor rekening en ten voordele van de gefailleerde schuldenaar is nagekomen, op dat ogenblik geen weet had van het feit dat in een andere lidstaat met betrekking tot de schuldenaar een insolventieprocedure was geopend?”

13.

De curatoren van Grontimmo, de Banque Internationale à Luxembourg, de Belgische regering en de Europese Commissie hebben deelgenomen aan de schriftelijke en mondelinge behandeling voor het Hof. De Franse en de Portugese regering hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Aan de mondelinge behandeling heeft bovendien ook de Duitse regering deelgenomen.

V – In rechte

14.

De verwijzende rechter verzoekt het Hof om uitlegging van het begrip „verbintenis ten voordele van de [insolventie]schuldenaar” in artikel 24 van verordening (EG) nr. 1346/2000. Hij wenst te vernemen of hieronder ook een betaling kan vallen die niet is gedaan aan de insolventieschuldenaar, maar in diens opdracht aan een schuldeiser van de insolventieschuldenaar, en wel voor rekening en ten voordele van de insolventieschuldenaar.

15.

Alvorens ik mij wijd aan de uitlegging van artikel 24, dient kort de plaats te worden bepaald van deze bepaling binnen de algemene regelgevingscontext van de verordening. Verordening nr. 1346/2000 voorziet in de onmiddellijke erkenning van beslissingen over de opening van insolventieprocedures. ( 6 ) Door deze automatische erkenning worden de rechtsgevolgen die de procedure heeft krachtens het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend, uitgebreid tot alle andere lidstaten. ( 7 ) De verordening bevat primair regels van conflictenrecht ter vaststelling van het toepasselijke recht en de bevoegde rechter. Zo bepaalt artikel 4, lid 1, van de verordening, dat de gevolgen van de insolventieprocedure worden beheerst door het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de insolventieprocedure wordt geopend.

16.

Met de opening van de insolventieprocedure verliest de insolventieschuldenaar naar het recht van de lidstaten doorgaans de beheer- en beschikkingsbevoegdheid over zijn vermogen. Daarmee verliest hij ook de ontvangstbevoegdheid: een schuldenaar van de insolventieschuldenaar (derde-schuldenaar) kan niet meer schuldbevrijdend verbintenissen uitvoeren ten voordele van de insolventieschuldenaar. Indien de derde-schuldenaar toch verbintenissen uitvoert ten voordele van de insolventieschuldenaar, dan werkt deze uitvoering niet schuldbevrijdend. Aan de voortaan ontvangstbevoegde curator kan de uitvoering niet worden tegengeworpen. De derde-schuldenaar is derhalve in dit geval in beginsel verplicht om de verbintenis nogmaals uit te voeren; en wel ten voordele van de curator.

17.

Aangezien de verordening bepaalt dat de gevolgen van de opening van de insolventieprocedure automatisch in alle lidstaten moeten worden erkend, zijn derde-schuldenaren dus blootgesteld aan het gevaar dat zij, wanneer zij niet op de hoogte zijn van de opening van de insolventieprocedure in een andere lidstaat, verbintenissen uitvoeren ten voordele van de verkeerde persoon. Dit gevaar is bij openingen van insolventieprocedures in andere lidstaten bijzonder groot, daar het voor een derde-schuldenaar nauwelijks mogelijk is om zich van dag tot dag een actueel overzicht te verschaffen van alle openingen van procedures in andere lidstaten. De derde-schuldenaar kan zich inzonderheid niet eenvoudig beperken tot het zich op de hoogte stellen van de in zijn lidstaat gedane bekendmakingen van openingen van procedures, aangezien de verordening niet voorziet in een verplichting om de opening van de insolventieprocedure in alle lidstaten bekend te maken. Zo is ook in de onderhavige zaak de opening van de faillissementsprocedure tegen Grontimmo in Luxemburg niet bekend gemaakt.

18.

Tegen deze achtergrond gaat het in artikel 24 om de bescherming van die derde-schuldenaren die te goeder trouw, in weerwil van de nieuwe rechtstoestand, na de opening van de insolventieprocedure verbintenissen uitvoeren. ( 8 ) Ter bescherming van dergelijke personen, die – niet op de hoogte zijnde van de opening van de procedure in het buitenland – een verbintenis ten voordele van de schuldenaar uitvoeren die zij eigenlijk voor de buitenlandse curator hadden moeten uitvoeren, zorgt de verordening ervoor dat de uitvoering een bevrijdend karakter heeft. ( 9 )

19.

Naar mijn mening vallen binnen de werkingssfeer van artikel 24 van verordening nr. 1346/2000 niet enkel verbintenissen ten voordele van de insolventieschuldenaar die bestaan in een rechtstreekse betaling aan die schuldenaar of in de rechtstreekse overdracht van een ander vermogensbestanddeel aan die schuldenaar, maar in het algemeen ook overdrachten aan derden wanneer de derde-schuldenaar deze in opdracht van de insolventieschuldenaar en voor diens rekening verricht. Ook dergelijke overdrachten moeten worden aangemerkt als „verbintenis ten voordele van de insolventieschuldenaar” in de zin van artikel 24 van verordening nr. 1346/2000. Dit volgt uit de uitlegging van de bewoordingen alsook uit het doel en de strekking van artikel 24 van de verordening.

A – Bewoordingen

20.

Verzoekers in het hoofdgeding, alsook de Belgische, de Duitse en de Portugese regering, pleiten voor een uitlegging van het begrip „verbintenis” die tevens de overdracht omvat, door een bank (derde-schuldenaar), aan een schuldeiser van de insolventieschuldenaar die is verricht in opdracht van de insolventieschuldenaar ( 10 ), dan wel met diens toestemming. ( 11 )

21.

De bewoordingen van artikel 24 van de verordening staan niet in de weg aan een dergelijke uitlegging. Dit geldt te meer voor, onder andere, de Engelse, de Franse, de Spaanse en de Italiaanse versie van de verordening, waarin sprake is van een „uitvoering ten voordele van de schuldenaar”. ( 12 ) Van het verrichten van een contractuele verbintenis ten voordele van de insolventieschuldenaar is namelijk niet alleen sprake wanneer de insolventieschuldenaar daardoor rechtstreeks een geldbedrag of een ander vermogensbestanddeel ontvangt en derhalve figuurlijk gesproken door de uitvoering direct iets in handen heeft.

22.

Van een „uitvoering ten voordele van de schuldenaar” is volgens de algemene betekenis van deze woorden zonder meer ook sprake indien de derde-schuldenaar weliswaar een overdracht aan een derde verricht, doch daarmee juist een verbintenis van hemzelf, de derde-schuldenaar, ten opzichte van de insolventieschuldenaar uitvoert. Wanneer bijvoorbeeld de tegenover de insolventieschuldenaar aangegane verbintenis er juist in bestaat dat een zaak aan een derde wordt overgegeven, dan is de uitvoering van deze verbintenis ten voordele van de schuldenaar juist gelegen in de overgave aan de derde.

23.

En ook vanuit een ander aspect kan een dergelijke overdracht aan een derde als een uitvoering ten voordele van de insolventieschuldenaar worden gezien. Voor zover immers de insolventieschuldenaar tegenover de derde tot het uitvoeren van een overeenkomstige verbintenis verplicht is, bijvoorbeeld tot betaling met het oog op voldoening aan een koopprijsvordering, wordt de insolventieschuldenaar door het uitvoeren van de verbintenis ten voordele van de derde van zijn verplichting bevrijd. De overdracht door de derde-schuldenaar aan de derde werkt derhalve ook in deze zin „ten voordele” van de insolventieschuldenaar. Zo is het ook in de onderhavige zaak: de uitbetaling aan Kostner is verricht ten voordele van Grontimmo, aangezien deze hierdoor werd bevrijd van de koopprijsvordering van Kostner jegens haar.

24.

De Duitse versie van de verordening gebruikt in artikel 24 de formulering „wer an einen Schuldner leistet”. Bij een letterlijke omzetting in, bijvoorbeeld, het Frans, zou dit eerder moeten worden vertaald met „degene die een verbintenis uitvoert jegens de debiteur”. De Duitse versie zou derhalve beperkter kunnen zijn dan enige van de andere taalversies, die de frase „ten voordele van de schuldenaar” gebruiken. Doch ook de Duitse formulering „wer an einen Schuldner leistet” laat de voorgestelde uitlegging van de bepaling zonder meer toe. Volgens het algemene taalbegrip is in een overdracht een „uitvoering van een verbintenis gelegen”, wanneer de overdracht wordt verricht met betrekking tot een bepaalde schuldverhouding. Daarom is, taalkundig gezien, ook dan sprake van een „uitvoering van een verbintenis ten voordele van de schuldenaar”, wanneer een derde-schuldenaar vanwege een tussen hem en de insolventieschuldenaar bestaande schuldverhouding een overdracht aan een derde verricht. Deze schuldverhouding maakt de overdracht aan de derde tot een uitvoering van een verbintenis ten voordele van de insolventieschuldenaar.

25.

Deze uitlegging van artikel 24 van de verordening wordt ook bevestigd door punt 30 van de considerans ervan, waaruit volgt dat het begrip „uitvoering van een verbintenis”, in artikel 24 van de verordening, niet alleen betalingen omvat, maar ook alle andere soorten van verbintenissen die worden uitgevoerd ten voordele van de insolventieschuldenaar. ( 13 ) Een verbintenis ten voordele van de insolventieschuldenaar hoeft echter, anders dan een betaling aan deze, niet noodzakelijkerwijs verbonden te zijn met een rechtstreekse overdracht aan deze schuldenaar.

26.

Of voor een dergelijke schuldverhouding tussen de derde-schuldenaar en de insolventieschuldenaar een basis bestaat, wordt, zoals de Duitse regering terecht heeft betoogd, bepaald door het nationale recht. In de onderhavige zaak valt evenwel niet in te zien waarom deze vraag niet bevestigend zou kunnen worden beantwoord. Door de overdracht aan de derde (Kostner) voert de derde-schuldenaar (de bank) een verbintenis uit ten voordele van de insolventieschuldenaar (Grontimmo) ter vervulling van de verplichting van de tussen de bank en de insolventieschuldenaar bestaande overeenkomst. De bank was immers tegenover Grontimmo contractueel verplicht om creditsaldi in opdracht van Grontimmo aan Grontimmo zelf of aan een derde uit te betalen dan wel – zoals in casu – ten laste van de rekening cheques uit te schrijven en uit te betalen. Deze tegenover Grontimmo aangegane verplichting wilde de bank in casu door het uitschrijven en uitbetalen van de cheque vervullen.

27.

Naar mijn mening valt een situatie als die welke in het hoofdgeding aan de orde is derhalve zonder meer onder de bewoordingen van artikel 24 van de verordening, zonder dat deze bepaling ruim behoeft te worden uitgelegd. In de tot belasting van de rekening leidende uitschrijving en uitbetaling van de cheque ten voordele van Kostner is een uitvoering van een verbintenis van de bank ten voordele van haar klant, de insolventieschtuldenaar, gelegen.

B – Teleologische uitlegging

28.

Zoals reeds gezegd, regelt de verordening de automatische erkenning van een in een andere lidstaat geopende insolventieprocedure, zonder daarbij gelijktijdig te voorzien in een verplichte bekendmaking in alle lidstaten. Tegen deze achtergrond gaat het in artikel 24 om de bescherming van die derde personen die te goeder trouw, in weerwil van de nieuwe rechtstoestand, na de opening van de insolventieprocedure nog verbintenissen uitvoeren ten voordele van de niet meer ontvangstbevoegde insolventieschuldenaar. Deze te goeder trouw zijnde derden hoeven een verbintenis niet nog eens – ditmaal ten voordele van de curator – uit te voeren.

29.

De beschermingsbehoefte van de te goeder trouw zijnde derde, wiens uitvoering van een verbintenis ten voordele van de insolventieschuldenaar is gelegen in de overdracht aan een derde op grond van diens opdracht, onderscheidt zich in zoverre niet van de beschermingsbehoefte van de derde die door middel van een rechtstreekse overdracht een verbintenis uitvoert ten voordele van de insolventieschuldenaar. In beide gevallen immers komt de derde-schuldenaar zijn tegenover de insolventieschuldenaar aangegane contractuele verplichting alleen na omdat hij niet op de hoogte is van diens insolventie.

30.

Dit wordt ook bevestigd door een beschouwing van de feiten van het hoofdgeding. Wanneer een bank niet op de hoogte is van de opening van een insolventieprocedure met betrekking tot het vermogen van haar klant in een andere lidstaat, valt niet in te zien waarom zij, indien zij op grond van een nog vóór de opening van de insolventieprocedure rechtsgeldig aangegane verplichting tot het uitschrijven en uitbetalen van een cheque en niet op de hoogte zijnde van de opening van de insolventieprocedure een creditbedrag van de insolventieschuldenaar aan een derde uitbetaalt, in een nadeliger positie zou moeten komen te verkeren dan bij een rechtstreekse uitbetaling van het creditbedrag aan de insolventieschuldenaar.

31.

De verwijzende rechter wijst er in zoverre terecht op dat van een bank niet kan worden verwacht dat deze dagelijks vóór de uitvoering van betalingsopdrachten van buitenlandse klanten de bekendmakingen van insolventies in andere lidstaten onderzoekt, of zich een bevestiging verschaft van het feit dat er geen insolventieprocedure is geopend, welke bevestiging trouwens enkel bewijskracht zou hebben voor de dag waarop zij is verschaft. Een andere uitlegging zou, zoals sommige lidstaten terecht hebben betoogd, tot een aanzienlijke belemmering van het grensoverschrijdende betalingsverkeer leiden.

32.

Dat het hier in concreto kan gaan om een transactie waarmee de insolventieschuldenaar mogelijk met nadelige of bedrieglijke bedoelingen de failliete boedel heeft verkleind, rechtvaardigt geen beperkende uitlegging van artikel 24 van de verordening ten nadele van de bank. Het is immers juist de goede trouw van de bank die door deze bepaling moet worden beschermd. Indien de bank op de hoogte zou zijn van een oneigenlijk gebruik door de insolventieschuldenaar, dan zou zij hoe dan ook niet te goeder trouw zijn, en geen rechten kunnen ontlenen aan artikel 24 van de verordening.

33.

Ook het argument van de Commissie dat de hier voorgestane uitlegging een verkleining van de failliete boedel zou bevorderen, overtuigt niet. Het maakt in zoverre geen verschil of de insolventieschuldenaar de boedel verkleint doordat hij een creditbedrag aan zich laat uitbetalen en dit bedrag dan in contant geld aan een niet bereikbare derde doorgeeft, of dat hij zich voor de betaling van zijn bank bedient. In beide gevallen zou hij nationaal recht overtreden, waarvoor hij evenwel in voorkomend geval strafrechtelijk of anderszins kan worden vervolgd. Niet in te zien valt echter waarom enkel in het tweede geval de bank aansprakelijk zou moeten zijn.

34.

Voor zover de Commissie van mening is dat het aan het nationale recht is om te bepalen of dit een goede-trouw-bepaling bevat op grond waarvan een bank in een situatie zoals de onderhavige van een betalingsverplichting bevrijd kan worden, is dit in strijd met de harmonisatiegedachte van artikel 24 van verordening nr. 1346/2000. Artikel 24 van de verordening verwijst namelijk, anders dan de meeste andere bepalingen van de verordening, juist niet naar het nationale recht, maar bevat een zelfstandige, materieelrechtelijke bepaling, die ook in alle lidstaten op uniforme wijze moet worden toegepast. Derhalve moet deze bepaling autonoom op het niveau van de Unie worden uitgelegd.

35.

Ten slotte is de Commissie van mening dat artikel 24, als bepaling die een uitzondering maakt op het beginsel van automatische erkenning van de beslissing tot opening van de insolventieprocedure, a priori eng moet worden uitgelegd. Dit argument kan hier evenwel niet worden aanvaard, aangezien de voorgestane uitlegging direct besloten ligt in de bewoordingen van de bepaling en geen – zoals de Commissie meent – ontoelaatbare uitbreidende uitlegging vormt.

VI – Conclusie

36.

Derhalve geef ik het Hof in overweging, de gestelde prejudiciële vraag te beantwoorden als volgt:

„Een betaling aan een schuldeiser van de insolventieschuldenaar vormt een uitvoering van een verbintenis „ten voordele van de schuldenaar”, in de zin van artikel 24 van verordening nr. 1346/2000, wanneer deze betaling wordt verricht ter vervulling van een tegenover de insolventieschuldenaar aangegane verplichting.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Duits.

( 2 ) PB L 160, blz. 1.

( 3 ) Hierna: „Grontimmo”.

( 4 ) Hierna: „Kostner”.

( 5 ) Inmiddels Banque Internationale à Luxemburg; hierna: „verwerende bank” of „bank”.

( 6 ) Zie punt 22 van de considerans van verordening nr. 1346/2000.

( 7 ) Zie punt 22 van de considerans van verordening nr. 1346/2000.

( 8 ) Zie punt 30 van de considerans van de verordening.

( 9 ) Zie eveneens punt 30 van de considerans van de verordening.

( 10 ) De Belgische en de Portugese regering alsmede de verzoekers in het hoofdgeding.

( 11 ) De Duitse regering.

( 12 ) „Exécution au profit du débiteur”, „where an obligation has been honoured in a Member State for the benefit of a debtor”, „ejecución a favor del deudor” en „prestazioni a favore del debitore”.

( 13 ) Virgós, M., en Schmit, E., Erläuternder Bericht zu dem EU-Übereinkommen über Insolvenzverfahren, deutsche Fassung nach Überarbeitung durch die Gruppe der Rechts- und Sprachsachverständigen, Raad van de Europese Unie, Doc. 6500/1/96 REV 1, punt 187.