1.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 156/16


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 21 maart 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna Administrativen sad — Varna — Bulgarije) — Sani Treyd EOOD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane I upravlenie na izpalnenieto” — Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

(Zaak C-153/12) (1)

(Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering - Btw - Richtlijn 2006/112/EG - Artikelen 62, 63, 65, 73 en 80 - Verlening van opstalrecht door natuurlijke personen die geen belastingplichtigen zijn en niet tot voldoening van btw zijn gehouden, ten gunste van vennootschap in ruil voor bouw van woningcomplex door deze vennootschap ten voordele van deze natuurlijke personen - Ruilcontract - Btw over prestaties betreffende bouw van woningcomplex - Belastbaar feit - Verschuldigdheid - Vervroegde betaling van volledige tegenprestatie - Voorschot - Maatstaf van heffing indien tegenprestatie bestaat in goederen of diensten)

2013/C 156/26

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad — Varna

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sani Treyd EOOD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane I upravlenie na izpalnenieto” — Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Administrativen sad — Varna — Uitlegging van de artikelen 62, lid 1, 63, 73 en 80, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Nationale wettelijke regeling volgens welke elke levering of prestatie waarvan de tegenprestatie volledig of gedeeltelijk bestaat uit goederen of diensten wordt geacht twee leveringen of desbetreffende prestaties te omvatten — Wettelijke regeling volgens welke belastbaar feit voor in wederkerigheidsverhouding staande ruilhandelingen zich voordoet op datum van als eerste verrichte levering al heeft de tegenprestatie van deze levering nog niet plaatsgevonden — Natuurlijke personen die opstalrecht hebben gevestigd ten gunste van vennootschap met oog op bouw van woningcomplex, als tegenprestatie voor verplichting voor vennootschap om met eigen middelen gebouw op te trekken en binnen 12 maanden na afgifte bouwvergunning de eigendom van 25 % van bebouwde oppervlakte aan verleners over te dragen — Vaststelling van maatstaf van heffing — Toepasselijkheid van begrip belastbaar feit op vrijgestelde handelingen, ook wanneer zij worden verricht door persoon die noch belastingplichtige noch tot voldoening van de belasting gehouden persoon is

Dictum

1)

De artikelen 63 en 65 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet ertegen verzetten, in omstandigheden als die in het hoofdgeding, wanneer een opstalrecht ten gunste van een vennootschap wordt gevestigd voor de bouw van een gebouw waarvan zij voor 75 % van de totale bebouwde oppervlakte eigenaar zal worden in ruil voor de bouw van de overige 25 %, die deze vennootschap in volledig afgewerkte staat zal opleveren aan de verleners van dit opstalrecht, dat de belasting over de toegevoegde waarde over de bouwdiensten verschuldigd wordt op het ogenblik van vestiging van het opstalrecht, dat wil zeggen vóór verrichting van deze dienst, voor zover op het tijdstip van vestiging van dat recht alle relevante elementen van deze toekomstige dienstverrichting reeds bekend zijn en in het bijzonder de betrokken diensten dus nauwkeurig zijn omschreven, en de waarde van dat recht in geld kan worden uitgedrukt, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. In dit verband is van geen belang dat de vestiging van dat opstalrecht een vrijgestelde handeling vormt die wordt verricht door personen die geen belastingplichtigen zijn en niet tot voldoening van de belasting zijn gehouden in de zin van deze richtlijn.

2)

In omstandigheden als die in het hoofgeding, waarin de handeling niet plaatsvindt tussen verbonden partijen in de zin van artikel 80, lid 1, van richtlijn 2006/112, hetgeen de verwijzende rechter evenwel moet controleren, moeten de artikelen 73 en 80 van deze richtlijn aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling als die in het hoofdgeding, volgens welke, wanneer de tegenprestatie van een goederenlevering of dienstverrichting integraal bestaat uit goederen of diensten, de maatstaf van heffing van de goederenlevering of dienstverrichting in elk geval gelijk is aan de normale waarde van de geleverde goederen of de verrichte diensten.


(1)  PB C 165 van 9.6.2012.