1.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 292/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 1 juli 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Förvaltningsrätt i Linköping — Zweden) — Ålands Vindkraft AB/Energimyndigheten

(Zaak C-573/12) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Nationale steunregeling die voorziet in toekenning van verhandelbare groenestroomcertificaten aan installaties die elektriciteit produceren uit hernieuwbare energiebronnen - Verplichting voor elektriciteitsleveranciers en bepaalde verbruikers om jaarlijks bij bevoegde autoriteit een bepaald aantal groenestroomcertificaten in te leveren - Weigering om groenestroomcertificaten toe te kennen voor buiten betrokken lidstaat gelegen productie-installaties - Richtlijn 2009/28/EG - Artikel 2, tweede alinea, sub k, en artikel 3, lid 3 - Vrij verkeer van goederen - Artikel 34 VWEU))

2014/C 292/04

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Förvaltningsrätten i Linköping

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ålands Vindkraft AB

Verwerende partij: Energimyndigheten

Dictum

1)

De artikelen 2, tweede alinea, sub k, en 3, lid 3, van richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij een lidstaat toestaan om een steunregeling zoals die in het hoofdgeding in te voeren, die bij de toekenning van verhandelbare certificaten aan producenten van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen enkel rekening houdt met de uit die bronnen in die staat geproduceerde stroom, en die de leveranciers en bepaalde verbruikers van elektriciteit verplicht om jaarlijks bij de bevoegde autoriteit een met een deel van hun totale elektriciteitslevering of -verbruik overeenstemmend aantal van die certificaten in te leveren.

2)

Artikel 34 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, die bij de toekenning van verhandelbare certificaten aan producenten van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen enkel rekening houdt met de in de betrokken lidstaat uit die bronnen geproduceerde stroom, en die de leveranciers en bepaalde verbruikers van elektriciteit verplicht om, op straffe van betaling van een specifiek recht, jaarlijks bij de bevoegde autoriteit een met een deel van hun totale elektriciteitslevering of -verbruik overeenstemmend aantal van die certificaten in te leveren.

3)

Het staat aan de nationale rechterlijke instantie om, rekening houdend met alle relevante elementen, waartoe met name kan behoren de normatieve context van het Unierecht waarvan de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling deel uitmaakt, na te gaan of die regeling, beoordeeld vanuit het oogpunt van de territoriale werkingssfeer ervan, voldoet aan de vereisten van het rechtszekerheidsbeginsel.


(1)  PB C 38 van 9.2.2013.