Beschikking van de president van het Gerecht van 19 mei 2011 – Dagher/Raad en Italië

(Zaak T‑218/11 R)

„Kort geding – Verzoek om voorlopige maatregelen – Kennelijke onbevoegdheid – Niet-ontvankelijkheid”

1.                     Kort geding – Voorwaarden voor ontvankelijkheid – Tegen lidstaat gericht verzoek in kort geding dat samenhangt met tegen Raad ingesteld beroep in hoofdzaak – Niet-ontvankelijkheid (Art. 278 VWEU en 279 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 1) (cf. punten 4‑5)

2.                     Kort geding – Verzoek dat samenhangt met beroep tegen lidstaat – Kennelijke onbevoegdheid van Gerecht – Niet-ontvankelijkheid (Art. 256 VWEU, 263 VWEU, 278 VWEU en 279 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 51) (cf. punt 5)

3.                     Kort geding – Bevoegdheid van rechter in kort geding – Bevelen ten aanzien van derden (Art. 256 VWEU, 278 VWEU en 279 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 1) (cf. punt 7)

Voorwerp

Ten eerste, een verzoek om de Raad en de Italiaanse Republiek te gelasten een visum af te geven aan verzoeker, ten tweede, een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 85/2011 van de Raad van 31 januari 2001 houdende uitvoering van verordening (EG) nr. 560/2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust (PB L 28, blz. 32) en van besluit 2011/71/GBVB van de Raad van 31 januari 2011 tot wijziging van besluit 2010/656/GBVB tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (PB L 28, blz. 60) en, ten derde, een vordering tot vergoeding van de schade die verzoeker zou hebben geleden

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gericht is tegen de Italiaanse Republiek.

2)

Verzoeker wordt verwezen in zijn eigen kosten.