18.2.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 49/30 |
Hogere voorziening ingesteld op 8 december 2011 door Harald Mische tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 29 september 2011 in zaak F-70/05, Mische/Commissie
(Zaak T-641/11 P)
2012/C 49/54
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirerende partij: Harald Mische (Brussel, België) (vertegenwoordigers: R. Holland, J. Mische en M. Velardo, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Raad van de Europese Unie
Conclusies
De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 29 september 2011 in zaak F-70/05 te vernietigen en, voor zover mogelijk, op basis van de voor het Gerecht aangevoerde feiten uitspraak te doen; |
— |
het besluit van de Commissie van 11 november 2004 nietig te verklaren, voor zover rekwirant daarbij in rang is ingedeeld; |
— |
de Commissie te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade (daaronder begrepen loopbaanschade, wettelijke en regelmatige bezoldiging, immateriële schade, met betaling van vertragingsrente etc.); |
— |
de Commissie te verwijzen in de kosten van deze procedure en in die van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij drie middelen aan.
1) |
Eerste middel, ontleend aan het verzuim van het Gerecht voor ambtenarenzaken om de grief betreffende schending van artikel 41, lid 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te onderzoeken alsmede artikel 41, lid 3, van dat Handvest betreffende het recht op schadevergoeding, namelijk de daarin opgenomen voorwaarden dat rekwirants zaken met betrekking tot een aantal feitelijk situaties „billijk en binnen een redelijke termijn” moeten worden behandeld, ofschoon die grief uitdrukkelijk was aangevoerd. |
2) |
Tweede middel, ontleend aan het feit dat het Gerecht voor ambtenarenzaken de grief betreffende de schending van artikel 5, lid 5 van het Statuut (1), dat specifiek bepaalt dat „voor alle ambtenaren” niet alleen gelijke, maar in feite „dezelfde voorwaarden inzake aanwerving en loopbaanverloop” gelden, ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard. |
3) |
Derde middel, ontleend aan het feit dat het Gerecht voor ambtenarenzaken ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de wettelijk vereiste continuïteit van loopbaan van voormalige tijdelijke functionarissen, zoals door het Hof van Justitie vastgesteld in zijn recente rechtspraak (zaak C-177/10). Voorts heeft dat Gerecht de grief betreffende de onwettigheid van artikel 5, lid 4 van bijlage XIII bij het Statuut ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard op grond dat rekwirant niet op basis van die bepaling in rang was ingedeeld. |
(1) Verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004 van de Raad van 22 maart 2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen (PB 2004, L 124, blz. 1).