11.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 39/19


Beroep ingesteld op 12 december 2011 — Griekenland/Commissie

(Zaak T-632/11)

(2012/C 39/37)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: I. Konstantinos en P. Stavroula)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het beroep ontvankelijk verklaren;

het uitvoeringsbesluit van de Commissie van 14 oktober 2011 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), hebben verricht, waarvan kennis is gegeven onder nummer C(2011) 7105 en dat is bekendgemaakt in Publicatieblad L 270 van 15.10.11, blz. 33, geheel of gedeeltelijk nietig verklaren dan wel wijzigen overeenkomstig hetgeen meer specifiek is uiteengezet;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Helleense Republiek vordert nietigverklaring van het uitvoeringsbesluit van de Commissie van 14 oktober 2011 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), hebben verricht, waarvan kennis is gegeven onder nummer C(2011) 7105 en dat is bekendgemaakt in Publicatieblad L 270 van 15.10.11, blz. 33, voor zover daarbij ten nadele van de Helleense Republiek financiële correcties zijn aangebracht ter zake van de bedrijfstoeslagregeling en ter zake van de herstructurering en de omschakeling van wijngaarden, van distillatie en van de steun voor bepaalde vormen van benutting van most.

Wat de correctie ter zake van de bedrijfstoeslagregeling betreft, beklemtoont verzoekster in de eerste plaats dat het aanbrengen van forfaitaire correcties op het gebied van de bedrijfstoeslagregeling onrechtmatig is a) voor zover de toepassing van forfaitaire correcties in het eerste jaar van toepassing van het GLB schending vormt van het algemene beginsel van billijkheid en samenwerking; b) voor zover er geen geldige rechtsgrondslag is voor toepassing van de oude richtsnoeren als bedoeld in document VI/5530/1997 op het nieuwe GLB en op de bedrijfstoeslagregeling of voor zover de toepassing van de oude richtsnoeren op het nieuwe GLB ernstig afbreuk doet aan het evenredigheidsbeginsel.

In de tweede plaats beklemtoont verzoekster dat de slotsom van de Commissie dat de criteria voor de verdeling van de nationale reserve niet in overeenstemming waren met artikel 42 van verordening nr. 1782/2003 (1) en met artikel 21 van verordening nr. 795/2004 (2), op een onjuiste uitlegging van die bepalingen en op een onjuiste beoordeling van de feiten berust.

In de derde plaats betoogt verzoekster met betrekking tot de toegepaste forfaitaire correctie van 10 %, dat de vaststellingen van de Commissie inzake de nationale criteria voor de verdeling van de nationale reserve, inzake het verzuim om alle voederarealen in de berekening van de oppervlakten/van de referentiebedragen op te nemen en inzake de berekening van het regionale gemiddelde, geen schending van verordening nr. 1290/2005 (3) vormen en dat de Commissie ten onrechte financiële correcties heeft aangebracht onder toepassing van die verordening. Hoe dan ook betoogt verzoekster dat de Commissie artikel 31 van verordening nr. 1290/2005 en de richtsnoeren van document VI/5530/1997 verkeerd heeft uitgelegd en toegepast voor zover a) de door de Commissie aangevoerde grieven betreffende de criteria voor de verdeling van de nationale reserve, ook al zouden zij zijn bewezen, niet hebben geleid tot betaling van bedragen ten gunste van personen die daarop geen recht hadden en geen risico voor benadeling van het ELGF hebben meegebracht; b) de betrokken grieven geen betrekking hebben op een fundamenteel gebrek aan controle en bijgevolg geen rechtvaardiging vormen voor de toepassing van een forfaitaire correctie van 10 %.

Wat de correctie voor wijn betreft, meent verzoekster dat de Commissie op de volgende specifieke punten de feiten verkeerd heeft beoordeeld: wijnbouwkadaster, distillaties en steun voor gebruik van most, verplichte distillatie van bijproducten en herstructurering en omschakeling van wijngaarden, die kennelijk geen rechtvaardiging vormen voor een correctie van 10 % overeenkomstig de richtsnoeren voor financiële correcties bij de goedkeuring van de rekeningen. Deze correctie is kennelijk onevenredig ten opzichte van de tekortkomingen van het controlestelsel.


(1)  Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001.

(2)  Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin in voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers.

(3)  Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.