10.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/56


Beroep ingesteld op 21 juli 2011 — Eurofer/Commissie

(Zaak T-381/11)

2011/C 269/123

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europäischer Wirtschaftsverband der Eisen- und Stahlindustrie (Eurofer) ASBL (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: S. Altenschmidt en C. Dittrich)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoeker vordert,

de beschikking van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van overgangsbepalingen over de gehele Unie inzake de geharmoniseerde kostenloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad [C(2001) 2772, PB L 130, blz. 1 e.v.] nietig te verklaren,

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker komt op tegen de beschikking van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van overgangsbepalingen over de gehele Unie inzake de geharmoniseerde kostenloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (1). Hij vordert dat deze in haar geheel nietig wordt verklaard.

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vijf middelen aan.

1)

Eerste middel: Schending van de productbenchmark voor vloeibaar ruwijzer van artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG (2)

Verzoeker beroept zich op de onwettigheid van de in bijlage I van de aangevochten beschikking opgenomen voorschriften voor productbenchmarks.

Verzoeker stelt dat de vaststelling van de productbenchmark voor vloeibaar ruwijzer artikel 10 bis van richtlijn 2003/87 schendt, aangezien de Commissie niet het volledige koolstofgehalte van de bij de vervaardiging van ijzer en staal ontstane afvalgassen inclusief het gebruik ervan voor de winning van elektriciteit in aanmerking heeft genomen, maar minderingen ter hoogte van ongeveer 25 % heeft toegepast. Uit de bewoordingen van artikel 10 bis, lid 1, onderafdeling 3, tweede volzin, van richtlijn 2003/87, de systematiek en de doelstelling van de richtlijn en de historische uitlegging ervan volgt dat de Commissie tot dergelijke minderingen niet gerechtigd is.

2)

Tweede middel: Schending van de motiveringsplicht van artikel 296, lid 2, VWEU

Verzoeker stelt voorts dat de Commissie haar beschikking niet voldoende heeft gemotiveerd. De motivering van de vaststelling van de benchmarks is gebrekkig. Ook de door de Commissie aangevoerde bezwaren wat betreft eventuele verstoringen van de mededinging zijn niet regelmatig gemotiveerd. Dit is een schending van artikel 296, lid 2, VWEU.

3)

Derde middel: Schending van het evenredigheidsbeginsel

De bestreden beschikking schendt wat betreft de vaststelling van de benchmark voor vloeibaar ruwijzer eveneens het evenredigheidsbeginsel.

4)

Vierde middel: Schending van het beginsel van non-discriminatie

Bovendien beroept verzoeker zich op de schending van het beginsel van non-discriminatie.

5)

Vijfde middel: Noodzakelijkheid van de nietigverklaring van de gehele beschikking

Verzoeker is van mening dat de beschikking in haar geheel moet worden nietig verklaard, aangezien bij een uitsluitend tot de benchmark voor vloeibaar ruwijzer beperkte nietigverklaring op grond van de regeling van artikel 10, lid 2, sub b juncto artikel 3, sub c, van de bestreden beschikking voor de kostenloze toewijzing van emissierechten automatisch een „fallback”-aanpak zou worden toegepast. Dit zou voor de verzoeker een nog slechter resultaat als gevolg hebben dan wanneer de verkeerde benchmarkwaarden van de Commissie voor vloeibaar ruwijzer zouden worden toegepast.


(1)  PB L 130, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).