6.8.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 232/33 |
Beroep ingesteld op 31 mei 2011 — Carlotti/Parlement
(Zaak T-276/11)
(2011/C 232/59)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Marie-Arlette Carlotti (Marseille, Frankrijk) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, É. Marchal en D. Abreu Caldas, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
te verklaren en vast te stellen,
|
Middelen en voornaamste argumenten
Het onderhavige beroept strekt tot nietigverklaring van het besluit van 28 maart 2011 houdende weigering om de verzoekende partij op de leeftijd van 60 jaar (met ingang van 1 februari 2012) in het genot te stellen van haar aanvullend pensioen, welk besluit is genomen op basis van het besluit van het Europees Parlement van 1 april 2009 houdende wijziging van de vrijwillige aanvullende pensioenregeling van de leden van het Europees Parlement.
Tot staving van het beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan, ontleend aan:
— |
schending van verworven rechten welke zijn verleend door wettige handelingen en het beginsel van rechtszekerheid; |
— |
schending van de beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid, aangezien het besluit van 1 april 2009 en het bestreden besluit tot gevolg hebben dat de pensioenleeftijd met drie jaar wordt verhoogd en wel zonder overgangsregeling; |
— |
schending van artikel 29 van de regeling betreffende de kosten en de vergoedingen van de leden van het Europees Parlement, dat bepaalt dat de quaestoren en de secretaris-generaal zorgen voor de uitlegging en de strikte toepassing van deze regeling; |
— |
het feit dat het besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 1 april 2009 tot wijziging van de regeling die als basis voor het bestreden besluit heeft gediend op een kennelijk onjuiste beoordeling berust, aangezien dat besluit gebaseerd is op een ongegronde beoordeling van de financiële situatie van het pensioenfonds; |
— |
schending van de goede trouw bij de uitvoering van de overeenkomsten en de nietigheid van louter potestatieve clausules. |