Gevoegde zaken T‑479/11 en T‑157/12
Franse Republiek
en
IFP Énergies nouvelles
tegen
Europese Commissie
„Staatssteun — Aardolie-onderzoek — Impliciete en onbeperkte staatsgarantie die aan het Institut Français du Pétrole (IFP) is verleend door daaraan de rechtsvorm van overheidsinstelling met een industrieel of commercieel karakter (‚établissement public à caractère industriel et commercial’ of ‚EPIC’) toe te kennen — Voordeel — Vermoeden van een voordeel”
Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 26 mei 2016
Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Verlening van een voordeel aan de begunstigden – Staatsgarantie ten voordele van een onderneming die niet aan de gewone procedures voor sanering en gerechtelijke liquidatie onderworpen is – Bewijs van het bestaan van een voordeel dat door de Commissie moet worden geleverd – Beoordeling aan de hand van alle relevante factoren – Voordeel dat tot uiting komt in de betrekkingen van de onderneming die begunstigde van de garantie is met haar schuldeisers
(Art. 107, lid 1, VWEU)
Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Verlening van een voordeel aan de begunstigden – Staatsgarantie ten voordele van een onderneming die niet aan de gewone procedures voor sanering en gerechtelijke liquidatie onderworpen is – Bewijs van het bestaan van een voordeel dat door de Commissie moet worden geleverd – Zuiver hypothetische redenering – Redenering die niet aan de bewijslast voldoet
(Art. 107, lid 1, VWEU)
Steunmaatregelen van de staten – Administratieve procedure – Verplichtingen van de Commissie – Zorgvuldig en onpartijdig onderzoek – Inaanmerkingneming van gegevens die zo volledig en betrouwbaar mogelijk zijn – Draagwijdte van de verplichting
(Art. 108, lid 2, VWEU)
Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Rechtskarakter – Uitlegging aan de hand van objectieve criteria – Rechterlijke toetsing – Omvang
(Art. 107, lid 1, VWEU)
Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Regularisatie van een motiveringsgebrek tijdens de contentieuze procedure – Ontoelaatbaarheid
(Art. 296 VWEU)
Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Verlening van een voordeel aan de begunstigden – Noodzaak om rekening te houden met de gevolgen van een maatregel om het voordeel voor de begunstigde te bepalen
(Art. 107, lid 1, VWEU)
Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Verlening van een voordeel aan de begunstigden – Staatsgarantie ten voordele van een onderneming die niet aan de gewone procedures voor sanering en gerechtelijke liquidatie onderworpen is – Bewijs van het bestaan van een voordeel door middel van een vermoeden dat de financiële positie van die onderneming verbetert – Grenzen
(Art. 107, lid 1, VWEU)
Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door de Commissie – Onderzoek van de steunregeling in haar geheel – Toelaatbaarheid – Onderzoek van de algemene kenmerken van steun die op basis van een steunregeling wordt toegekend en moet worden aangemeld – Ontoelaatbaarheid
(Art. 108 VWEU)
Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Verlening van een voordeel aan de begunstigden – Staatsgarantie ten voordele van een onderneming die niet aan de gewone procedures voor sanering en gerechtelijke liquidatie onderworpen is – Bewijs van het bestaan van een voordeel door middel van een vermoeden dat de financiële positie van die onderneming verbetert – Weerlegging van dat vermoeden
(Art. 107, lid 1, VWEU)
Het begrip steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU omvat niet alleen positieve prestaties, maar ook maatregelen die, in verschillende vormen, de lasten verlichten die normaliter op het budget van een onderneming drukken en daardoor – zonder subsidies in de strikte zin van het woord te zijn – van dezelfde aard zijn en identieke gevolgen hebben. Als staatssteun worden derhalve beschouwd de overheidsmaatregelen die, in welke vorm ook, ondernemingen rechtstreeks of indirect kunnen bevoordelen, of die moeten worden beschouwd als een economisch voordeel dat de begunstigde onderneming onder normale marktvoorwaarden niet zou hebben verkregen.
Om na te gaan of de begunstigde onderneming een economisch voordeel krijgt dat zij onder normale marktvoorwaarden niet zou hebben verkregen, moet de Commissie een volledige analyse verrichten van alle relevante elementen van de omstreden transactie en van de context daarvan, met inbegrip van de toestand van de begunstigde onderneming en van de betrokken markt.
De methode die de Commissie heeft gekozen om te bepalen of er voor een openbare onderzoeksinstelling een economisch voordeel was wegens de toekenning van de rechtsvorm van overheidsinstelling met een industrieel of commercieel karakter waarvoor een impliciete en onbeperkte staatsgarantie gold, die erin bestond het voordeel te onderzoeken dat is ontstaan in de betrekkingen tussen die instelling en haar schuldeisers, levert in dat verband geen schending van het recht op.
Het voordeel dat voortvloeit uit een staatsgarantie die inherent is aan de rechtsvorm van de onderneming die daar de begunstigde van is, doet zich immers voor in de verhouding tussen die onderneming en haar schuldeisers. Om in een specifiek geval tot de conclusie te kunnen komen dat sprake is van een voordeel, geldt nog als voorwaarde dat de gunstigere behandeling door de schuldeisers van de onderneming die de begunstigde van de garantie is en de daardoor gebleken lastenverlichting dan wel opbrengstmaximalisering voor die onderneming, moeten worden bepaald met inachtneming van alle relevante elementen van de omstreden transactie en de context daarvan, met inbegrip van de toestand van de begunstigde onderneming en van de betrokken markt.
(cf. punten 70, 71, 82, 83, 87, 88)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 71, 94‑108, 114, 115)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punt 72)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 73‑75)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 126, 130)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punt 129)
Ook wanneer het Hof in het arrest van 3 april 2014, Frankrijk/Commissie, C‑559/12 P, heeft bevestigd dat er een weerlegbaar vermoeden is dat de verlening van een impliciete en onbeperkte staatsgarantie ten gunste van een onderneming die niet aan de gewone procedures voor sanering en gerechtelijke liquidatie is onderworpen, een verbetering van haar financiële positie tot gevolg heeft door een verlichting van de lasten die normalerwijze op haar budget drukken, neemt dit niet weg dat de mogelijkheid om zich als bewijsmethode op een vermoeden te beroepen, afhangt van de geloofwaardigheid van de hypotheses waarop dit is gebaseerd.
In dat verband berust het in voornoemd arrest neergelegde vermoeden op de dubbele premisse, waarvan de geloofwaardigheid door het Hof is erkend, dat, enerzijds, het bestaan van een garantie van overheidsinstanties van een lidstaat een gunstige invloed heeft op de beoordeling door de schuldeisers van het wanbetalingsrisico van de begunstigde van deze garantie en, anderzijds, die gunstige invloed zich in lagere kredietkosten vertaalt. De geloofwaardigheid van de hypothese waarop de Commissie zich heeft beroepen, dat de gunstige invloed van het bestaan van een garantie van overheidsinstanties van een lidstaat op de beoordeling door de schuldeisers van het wanbetalingsrisico van de begunstigde van deze garantie zich vertaalt in een verlaging van de prijzen die door zijn leveranciers aan die begunstigde wordt verleend, is echter niet vanzelfsprekend.
In elk geval kan de Commissie zich niet op bedoeld door het Hof in voornoemd arrest neergelegd weerlegbaar vermoeden beroepen om het bestaan van een voordeel in de betrekkingen tussen een openbare onderzoeksinstelling die begunstigde van een impliciete en onbeperkte staatsgarantie is, enerzijds, en haar leveranciers en klanten, anderzijds, aan te tonen, aangezien de toepassing van dit vermoeden beperkt is tot betrekkingen waarin sprake is van een financieringsoperatie, van een lening of, ruimer, van een krediet van de zijde van een schuldeiser van een dergelijke openbare instelling, met name de betrekkingen tussen die instelling en de bancaire en financiële instellingen.
(cf. punten 136‑139, 142, 160)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 165‑173)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 187‑195)