Zaak T‑384/11
Safa Nicu Sepahan Co.
tegen
Raad van de Europese Unie
„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Beoordelingsfout — Recht op effectieve rechterlijke bescherming — Schadevordering”
Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 25 november 2014
Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Misbruik van bevoegdheid – Begrip
Europese Unie – Rechterlijk toezicht op de rechtmatigheid van de handelingen van de instellingen – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Maatregelen ter voorkoming van nucleaire proliferatie – Omvang van het toezicht
(Art. 275, tweede alinea, VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; besluit 2010/413/GBVB van de Raad)
Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Schade – Causaal verband – Ontbreken van een van de voorwaarden – Volledige verwerping van het beroep tot schadevergoeding
(Art. 340, tweede alinea, VWEU)
Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent – Zeer beperkte of geen beoordelingsmarge voor de instelling van de Unie bij de vaststelling van de handeling – Verplichting om context in aanmerking te nemen
(Art. 340, tweede alinea, VWEU)
Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent – Rechtsregel die rechten aan particulieren toekent – Begrip – Voorwaarden voor de vaststelling van beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Daaronder begrepen
(Art. 340, tweede alinea, VWEU; verordeningen nr. 961/2010 en nr. 267/2012 van de Raad)
Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Reële en zekere schade – Bewijslast
(Art. 340, tweede alinea, VWEU)
Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Causaal verband – Begrip – Bewijslast
(Art. 340, tweede alinea, VWEU)
Niet-contractuele aansprakelijkheid – Schade – Vergoedbare schade – Immateriële schade veroorzaakt door de publicatie in het Publicatieblad van beperkende maatregelen die de reputatie aantasten van de entiteit waarop die maatregelen van toepassing zijn – Daaronder begrepen
(Art. 340, tweede alinea, VWEU; verordeningen nr. 961/2010 en nr. 267/2012 van de Raad)
Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Reële en zekere schade veroorzaakt door een onrechtmatige handeling – Door de vaststelling en de handhaving van beperkende maatregelen veroorzaakte immateriële schade – Geen garantie dat de nietigverklaring van de bestreden handeling een passende vergoeding van de immateriële schade vormt
(Art. 340, tweede alinea, VWEU; verordeningen nr. 961/2010 en nr. 267/2012 van de Raad)
Niet-contractuele aansprakelijkheid – Schade – Vergoedbare schade – Begrip – Stopzetting van de betrekkingen met de leveranciers – Daarvan uitgesloten
(Art. 340, tweede alinea, VWEU)
Niet-contractuele aansprakelijkheid – Schade – Vergoeding – Vertragingsrente – Berekeningswijze
(Art. 340, tweede alinea, VWEU)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punt 30)
De Unierechter dient overeenkomstig de hem bij het VWEU verleende bevoegdheden de wettigheid van alle Uniehandelingen in beginsel volledig te toetsen aan de grondrechten die behoren tot de rechtsorde van de Unie. Tot die grondrechten behoort met name het recht op effectieve rechterlijke bescherming.
De doeltreffendheid van de rechterlijke toetsing zoals gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vereist namelijk dat de Unierechter zich ervan vergewist dat het betrokken besluit, dat een individuele strekking heeft voor de betrokken persoon of de betrokken entiteit, berust op een voldoende solide feitelijke grondslag. Dit betekent dat de feiten die zijn aangevoerd in de uiteenzetting van de redenen waarop dat besluit steunt, worden gecontroleerd, zodat de rechterlijke toetsing niet enkel een beoordeling van de abstracte waarschijnlijkheid van de aangevoerde redenen inhoudt, maar zich uitstrekt tot de vraag of die redenen, of ten minste een daarvan die op zich toereikend wordt geacht om als grondslag te dienen voor dat besluit, zijn gestaafd.
De Unierechter moet dus voor dat onderzoek in voorkomend geval de bevoegde autoriteit van de Unie verzoeken om overlegging van voor een dergelijk onderzoek relevante informatie en bewijzen, vertrouwelijk of niet. Het staat immers aan de bevoegde autoriteit van de Unie om in geval van betwisting aan te tonen dat de tegen de betrokken persoon in aanmerking genomen redenen gegrond zijn, en niet aan laatstbedoelde om het negatieve bewijs te leveren dat die redenen ongegrond zijn.
(cf. punten 32‑36)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 47, 48)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 50‑55)
Hoewel verordeningen nr. 961/2010 en nr. 267/2012 betreffende de vaststelling van beperkende maatregelen ten aanzien van Iran voornamelijk tot doel hebben de Raad toe te staan om bepaalde beperkingen te stellen aan de rechten van particulieren, teneinde de nucleaire proliferatie en de financiering ervan te bestrijden, is daarentegen het voornaamste doel van de bepalingen waarin een limitatieve opsomming wordt gegeven van de omstandigheden waarin dergelijke beperkingen zijn toegestaan, de individuele belangen van de betrokkenen te beschermen door de toepassingsgevallen, de omvang of de intensiteit van de beperkende maatregelen die hun wettelijk kunnen worden opgelegd, te beperken.
Aangezien dergelijke bepalingen dus de bescherming van de individuele belangen van mogelijk betrokken personen en entiteiten verzekeren, moeten zij worden beschouwd als rechtsregels die ertoe strekken aan particulieren rechten toe te kennen. Indien de betrokken materiële voorwaarden niet zijn vervuld, heeft de betrokken persoon of entiteit namelijk het recht om de maatregelen in kwestie niet opgelegd te krijgen. Een dergelijk recht houdt noodzakelijkerwijze in dat een persoon of een entiteit waaraan beperkende maatregelen zijn opgelegd in omstandigheden waarin de betrokken bepalingen niet voorzien, vergoeding van de door deze maatregelen veroorzaakte schade kan vorderen, indien blijkt dat de oplegging ervan op een voldoende gekwalificeerde schending van de door de Raad toegepaste materiële regels berust.
(cf. punten 56‑58)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punt 70)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punt 71)
Een entiteit waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn omdat zij steun zou hebben verleend aan de nucleaire proliferatie, wordt publiekelijk in verband gebracht met een handelwijze die als een ernstige bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid wordt beschouwd. Dit gaat gepaard met stigma en wantrouwen jegens haar, tast haar reputatie aan en berokkent haar bijgevolg immateriële schade.
In de eerste plaats houden het stigma en het wantrouwen die gepaard gaan met beperkende maatregelen immers geen verband met de economische en commerciële capaciteiten van de betrokken entiteit, doch met haar bereidheid om betrokken te zijn bij activiteiten die door de internationale gemeenschap als laakbaar worden beschouwd. De nadelige gevolgen die de betrokken entiteit ondervindt, houden dus geen verband met haar gewone handelsbelangen. In de tweede plaats is de aantasting van de reputatie van de betrokken entiteit des te ernstiger omdat zij niet het gevolg is van de uiting van een persoonlijk standpunt, maar van een officiële standpuntbepaling van een instelling van de Unie, die in het Publicatieblad van de Europese Unie is gepubliceerd en waaraan bindende rechtsgevolgen zijn verbonden.
In dat verband maakt de publicatie van de beperkende maatregelen deel uit van de procedure voor de vaststelling ervan, aangezien de publicatie met name de voorwaarde is voor de inwerkingtreding jegens derden. De publicatie van die maatregelen in het Publicatieblad betekent derhalve niet dat er geen oorzakelijk verband is tussen de vaststelling en de handhaving van de betrokken beperkende maatregelen en de aantasting van de reputatie van de betrokken entiteit.
(cf. punten 80, 82‑84)
De nietigverklaring van de plaatsing van een entiteit op de lijst van entiteiten die bijdragen tot de nucleaire proliferatie kan een vorm van vergoeding zijn voor de immateriële schade die genoemde entiteit heeft geleden, wanneer in het arrest houdende nietigverklaring wordt vastgesteld dat zij ten onrechte – en dus op onrechtmatige wijze – in verband is gebracht met de nucleaire proliferatie.
In geval dat de stelling dat de betrokken entiteit betrokken was bij de nucleaire proliferatie gevolgen heeft gehad voor de manier waarop derde entiteiten – die veelal buiten de Unie zijn gevestigd – zich jegens haar gedroegen, kan de nietigverklaring van de plaatsing van die entiteit op een lijst er evenwel toe leiden dat minder schadevergoeding wordt toegekend, doch zij kan geen volledig herstel van de geleden schade vormen. Die gevolgen kunnen niet volledig ongedaan worden gemaakt door de a posteriori vaststelling dat genoemde plaatsing onrechtmatig was, aangezien de vaststelling van beperkende maatregelen jegens een entiteit gewoonlijk meer aandacht krijgt en meer reacties teweegbrengt – met name buiten de Unie – dan de daaropvolgende nietigverklaring ervan.
Voorts is de door de Raad tegen de betrokken entiteit geuite stelling bijzonder ernstig, aangezien deze haar in verband brengt met de Iraanse nucleaire proliferatie, dat wil zeggen een activiteit die volgens de Raad een gevaar voor de internationale vrede en veiligheid vormt.
(cf. punten 86‑89)
Wat de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie betreft, vormt een weigering om producten te leveren als zodanig geen schade. Van schade is namelijk slechts sprake wanneer de weigering gevolgen heeft voor de economische resultaten van de betrokken onderneming. Dat is met name het geval wanneer de onderneming genoodzaakt is om diezelfde producten tegen minder gunstige voorwaarden bij andere leveranciers te kopen of wanneer de weigering om te leveren voor vertraging bij de uitvoering van de overeenkomsten met klanten zorgt, waardoor de onderneming het risico loopt een geldboete te krijgen. Ook kan het gebeuren dat, wanneer geen andere leverancier wordt gevonden, bestaande overeenkomsten worden opgezegd en de betrokken onderneming niet aan lopende aanbestedingen kan deelnemen.
(cf. punt 110)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punt 151)