BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
8 september 2011
Zaak F-51/11 R
Dimitrios Pachtitis
tegen
Europese Commissie
„Openbare dienst – Procedure in kort geding – Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging”
Betreft: Verzoekschrift, ingediend krachtens artikel 278 VWEU, artikel 157 EA en artikel 279 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarbij Pachtitis vraagt om opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) van 14 februari 2011, waarbij hij is gevraagd om de toelatingstoetsen van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/77/06 opnieuw af te leggen, ter uitvoering van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 15 juni 2010, Pachtitis/Commissie (F-35/08, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T-361/10 P).
Beslissing: Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.
Samenvatting
1. Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden voor toekenning – „Fumus boni juris” – Spoedeisendheid – Cumulatieve voorwaarden – Afweging van alle betrokken belangen – Volgorde van onderzoek en wijze van toetsing – Beoordelingsvrijheid van rechter in kort geding
(Art. 278 VWEU en art. 279 VWEU; reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 102, lid 2)
2. Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorwaarden voor ontvankelijkheid – Ontvankelijkheid prima facie van beroep in hoofdzaak
(Art. 278 VWEU; reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 102, lid 2)
3. Ambtenaren – Beroep – Bezwarend besluit – Voorbereidende handeling
(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)
4. Beroep tot nietigverklaring – Beroep tegen besluit houdende bevestiging van niet binnen de termijn bestreden besluit – Niet-ontvankelijkheid
1. De voorwaarden betreffende de spoedeisendheid en de voorwaarden dat het verzoek gerechtvaardigd moet voorkomen (fumus boni juris) zijn cumulatieve voorwaarden, zodat een verzoek om voorlopige maatregelen moet worden afgewezen, wanneer aan een van deze voorwaarden niet wordt voldaan. De kortgedingrechter weegt in voorkomend geval ook de betrokken belangen tegen elkaar af.
In het kader van dit algemene onderzoek beschikt de kortgedingrechter over een ruime beoordelingsvrijheid en kan hij, met inachtneming van de bijzonderheden van de zaak, vrij bepalen hoe en in welke volgorde deze verschillende voorwaarden worden onderzocht, aangezien geen enkele rechtsregel hem een vooraf vastgesteld onderzoeksschema voor de beoordeling van de noodzaak van voorlopige maatregelen voorschrijft.
(cf. punten 15 en 16)
Referentie:
Gerecht van eerste aanleg: 10 september 1999, Elkaïm en Mazuel/Commissie, T-173/99 R, punt 18
Gerecht voor ambtenarenzaken: 3 juli 2008, Plasa/Commissie, F-52/08 R, punten 21 en 22 en aangehaalde rechtspraak
2. De vraag of het beroep in de hoofdzaak ontvankelijk is moet in beginsel niet worden onderzocht in het kader van de procedure in kort geding, maar moet in dat beroep worden onderzocht, tenzij dit op het eerste gezicht kennelijk niet-ontvankelijk lijkt. Anders zou met een uitspraak over de ontvankelijkheid in het stadium van het kort geding, wanneer deze op het eerste gezicht niet volstrekt uitgesloten is, op de beslissing van het Gerecht in de hoofdzaak vooruit worden gelopen.
(cf. punt 17)
Referentie:
Gerecht van eerste aanleg: 4 februari 1999, Peña Abizanda e.a./Commissie, T-196/98 R, punt 10 en aangehaalde rechtspraak
Gerecht voor ambtenarenzaken: 14 december 2006, Dálnoky/Commissie, F-120/06 R, punt 41
3. Het verzoek om de toelatingstoetsen van een vergelijkend onderzoek af te leggen vormt op zich geen bezwarend besluit, omdat het niet van invloed is op de mogelijkheid van de kandidaat om voor die toetsen te slagen en vervolgens bij de examens van het vergelijkend onderzoek cijfers te krijgen op grond waarvan hij op de reservelijst kan worden geplaatst.
(cf. punt 21)
Referentie:
Gerecht van eerste aanleg: 22 juni 1990, Marcopoulos/Hof van Justitie, T-32/89 en T-39/89, punt 22
Gerecht voor ambtenarenzaken: 23 september 2009, Neophytou/Commissie, F-22/05 RENV, punt 71
4. Een beroep tot nietigverklaring dat gericht is tegen een besluit dat enkel een bevestiging vormt van een niet binnen de gestelde termijn aangevochten eerder besluit, is niet-ontvankelijk. Een besluit vormt louter een bevestiging van een eerder besluit wanneer het geen enkel nieuw element bevat vergeleken met de eerdere handeling en niet is voorafgegaan door een heronderzoek van de situatie van de adressaat van die eerdere handeling.
(cf. punt 28)
Referentie:
Hof: 9 maart 1978, Herpels/Commissie, 54/77, punten 11-14; 10 december 1980, Grasselli/Commissie, 23/80, punt 18
Gerecht van eerste aanleg: 26 oktober 2000, Ripa di Meana e.a./Parlement, T-83/99–T-85/99, punten 33 en 34
Gerecht voor ambtenarenzaken: 19 december 2006, Suhadolnik/Hof van Justitie, F-78/06, punten 31 en 32; 15 juli 2008, Pouzol/Rekenkamer, F-28/08, punt 45