ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

24 april 2013

Zaak F‑88/11

BX

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Algemeen vergelijkend onderzoek – Vergelijkend onderzoek EPSO/AD/148/09 – Niet-plaatsing op reservelijst”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee BX vraagt om, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/148/09 (hierna: „jury”) om hem niet op de reservelijst van dat vergelijkend onderzoek te plaatsen, ten tweede, nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van zijn klacht, ten derde, wijziging van de reservelijst en, ten vierde, veroordeling van de Europese Commissie tot betaling van een ex aequo et bono op 7 000 EUR begroot bedrag ter vergoeding van de immateriële schade die hij zou hebben geleden alsmede tot betaling van de kosten.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. BX draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Commissie.

Samenvatting

Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Beoordeling van geschiktheid van kandidaten – Tijdens mondeling examen gestelde vragen – Beoordelingsbevoegdheid van jury – Rechterlijke toetsing – Grenzen

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91; bijlage III)

De door de jury van een vergelijkend onderzoek verrichte beoordelingen van de kennis en de geschiktheid van de kandidaten en de besluiten waarbij de jury vaststelt dat een kandidaat niet is geslaagd voor een examen, vormen een waardeoordeel. Zij vallen onder de ruime beoordelingsbevoegdheid van de jury van het vergelijkend onderzoek en kunnen door de Unierechter slechts worden getoetst in geval van kennelijke schending van de regels die de werkzaamheden van de jury beheersen. Bovendien dient de jury van het vergelijkend onderzoek na te gaan of de kandidaten over de kennis en beroepservaring beschikken die nodig is voor de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek genoemde werkzaamheden van het ambt waarin moet worden voorzien. Ook moet zij de kennis en de geschiktheid van de kandidaten vergelijken teneinde de kandidaten te behouden die het meest geschikt zijn voor de uit te oefenen werkzaamheden. Meer bepaald beschikt de jury bij het mondelinge examen van een vergelijkend onderzoek over een nog ruimere beoordelingsbevoegdheid als gevolg van de vrijheid en de onzekerheid die dit soort examen kenmerken, dat naar zijn aard minder uniform is dan het schriftelijk examen en waarvan de inhoud kan variëren naargelang de ervaring en de persoonlijkheid van de verschillende kandidaten alsmede de antwoorden die zij op de vragen van de jury geven. Hieruit volgt dat de jury, gelet op de beperkte tijd van een mondeling examen, niet de grenzen van haar ruime beoordelingsbevoegdheid overschrijdt door de tijd te beperken die een verzoekende partij krijgt om haar antwoord voor te bereiden en door haar te vragen spontaan te antwoorden.

(cf. punten 38, 39, 60 en 61)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 23 maart 2000, Gogos/Commissie, T‑95/98, punt 36; 14 juli 2000, Texeira Neves/Hof van Justitie, T‑146/99, punt 42; 7 februari 2002, Felix/Commissie, T‑193/00, punt 36; 5 april 2005, Christensen/Commissie, T‑336/02, punt 25; 14 juli 2005, Le Voci/Raad, T‑371/03, punt 102