Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 8 september 2011 – Strafzaak tegen A. Abdallah

(Zaak C‑144/11)

„Prejudiciële verwijzing – Ontbreken van beschrijving van feiten van hoofdgeding – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

Prejudiciële vragen – Ontvankelijkheid – Vragen gesteld zonder voldoende precisering van feitelijke context – Kennelijke niet-ontvankelijkheid (Artikel 267 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 23; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 92, lid 1, en 103, lid 1) (cf. punten 12‑13 en dictum)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing – Giudice di pace di Mestre – Rechtstreekse toepasselijkheid van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348, blz. 98) – Uitlegging van artikel 2 van deze richtlijn – Nationale wettelijke regeling op grond waarvan een geldboete van 5 000 tot 10 000 EUR kan worden opgelegd aan de vreemdeling die op illegale wijze het nationale grondgebied is binnengekomen of daar illegaal heeft verbleven, en de rechter de mogelijkheid heeft die geldboete te vervangen door verwijdering voor een tijdvak van maximaal vijf jaar, in geval van strafrechtelijke veroordeling

Dictum

Het door de Giudice di pace di Mestre (Italië) bij beslissing van 16 maart 2011 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.