26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/24


Hogere voorziening ingesteld op 30 september 2011 door ThyssenKrupp AG tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in de gevoegde zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07, ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Commissie

(Zaak C-506/11 P)

2011/C 347/34

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: ThyssenKrupp AG (vertegenwoordigers: M. Klusmann en S. Thomas, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt

het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in gevoegde zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07 (ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Europese Commissie), geheel te vernietigen voor zover het beroep daarbij is verworpen en dit rekwirante betreft;

subsidiair, de geldboete die rekwirante is opgelegd bij artikel 2 van de litigieuze beschikking van de Europese Commissie van 21 februari 2007 op gepaste wijze verder te verlagen;

meer subsidiair, de zaak voor verdere afdoening terug te verwijzen naar het Gerecht;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert in zeven middelen onbevoegdheid van de Commissie aan, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van het EG-Verdrag dan wel het VWEU en de ter uitvoering van deze Verdragen toe te passen bepalingen alsook misbruik van bevoegdheid en schendingen van grondrechten.

Het eerste middel is eraan ontleend dat de Gerecht ten onrechte heeft erkend dat de Commissie bevoegd was de procedure in te leiden. Zij meent dat het Gerecht de beschikking van de Commissie wegens de niet-toepasselijkheid van artikel 101 VWEU (voorheen artikel 81 EG) had moeten nietig verklaren, daar de verweten lokale inbreukmakende gedragingen geen invloed hebben gehad op het interstatelijke handelsverkeer. Zelfs indien het Gerecht artikel 101 VWEU toepasselijk mocht verklaren, had het in overweging moeten nemen dat het op verordening nr. 1/2003 (1) gebaseerde stelsel van parallelle bevoegdheden overeenkomstig de ECN-mededeling, hoe dan ook aan de bevoegdheid van de Commissie in de weg stond. Tot slot is het Gerecht eraan voorbij gegaan dat de omstandigheid dat de procedure alsnog door de Commissie is ingeleid, een schending oplevert van het grondrechtelijk beschermde legaliteitsbeginsel ter zake van straffen.

In de tweede plaats is het Gerecht eraan voorbij gegaan dat in casu het beginsel ne bis in idem is geschonden, aangezien de Commissie geen rekening heeft gehouden met de amnestiebeslissingen die nationale mededingingsautoriteiten vóór de inleiding van de procedure ten gunste van rekwirante hebben vastgesteld.

Rekwirante betoogt in de derde plaats dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de beschikking van de Commissie waarbij rekwirante hoofdelijk aansprakelijk is gehouden met haar dochterondernemingen te bevestigen. Het is niet in geschil dat rekwirante zelf niet aan de inbreuken heeft deelgenomen. Een toerekening van andermans handelen op basis van de onjuiste premisse van de verantwoordelijkheid van de economische eenheid is in strijd met het staatsrechtelijke beginsel van de persoonlijke aansprakelijkheid, het beginsel in dubio pro reo en het recht op een eerlijk proces.

In de vierde plaats is het Gerecht er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de bevestiging van de hoofdelijke aansprakelijkheid van rekwirante in strijd is met het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid. Subsidiair stelt rekwirante dat het Gerecht de beschikking van de Commissie heeft bevestigd ondanks dat in de onderlinge verhouding geen verdeling van de aansprakelijkheid is gemaakt, zodat het arrest ontoereikend is gemotiveerd.

In de vijfde plaats betoogt rekwirante dat het Gerecht in zijn arrest zijn rechtens voorgeschreven alomvattende toetsingsplicht heeft geschonden, doordat het de onevenredigheid van de vaststelling van het uitgangsbedrag, van de multiplicator voor afschrikking en de meervoudige beboeting bij parallelle inbreuken alsook het feit dat de Commissie de medewerking van rekwirante niet heeft beloond, ontoereikend heeft getoetst en daarmee het grondrecht op een eerlijk proces en de daarin besloten liggende waarborg van rechtsbescherming heeft geschonden. Hoe dan ook is het arrest ontoereikende gemotiveerd voor zover daarin de van de beschikkingspraktijk van de Commissie afwijkende meervoudige beboeting is bevestigd.

In de zesde plaats wordt een schending van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling gesteld met betrekking tot de vaststelling van het uitgangsbedrag voor de op Duitsland betrekking hebbende inbreuk, omdat niet-betrokken omzetten in het uitgangsbedrag zijn opgenomen hoewel dwingende redenen zich hiertegen verzetten. Het Gerecht heeft in dat verband wat Schindler betreft een relevante gedifferentieerde beoordeling gemaakt, maar deze differentiatie waar het rekwirante betreft in strijd met het recht achterwege gelaten.

In de zevende plaats wordt betoogd dat ook het uitgangsbedrag van de geldboete met betrekking tot de Nederlandse markt onjuist is vastgesteld, omdat met de gehele marktomvang rekening is gehouden ondanks dat het kartel slechts op een klein deel daarvan betrekking had.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).