12.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 331/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Innsbruck (Oostenrijk) op 10 augustus 2011 — TEXDATA Software GmbH

(Zaak C-418/11)

2011/C 331/11

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Innsbruck

Partij in het hoofdgeding

Verzoekende partij: TEXDATA Software GmbH

Prejudiciële vragen

Staat het Unierecht, bij de huidige stand ervan, met name

1)

de vrijheid van vestiging (artikelen 49 en 54 VWEU);

2)

het algemene rechtsbeginsel (artikel 6, lid 3, VEU) van een doeltreffende voorziening in rechte (doeltreffendheidsbeginsel);

3)

het beginsel van hoor en wederhoor, in de zin van artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten (artikel 6, lid 1, VEU) en artikel 6, lid 2, EVRM (artikel 6, lid 1, VEU);

4)

het beginsel ne bis in idem van artikel 50 van het Handvest van de grondrechten; of

5)

de voorwaarden voor de sancties in de procedure van openbaarmaking als bedoeld in artikel 6 van richtlijn 68/151/EEG (1), artikel 60 bis van richtlijn 78/660/EEG (2) en artikel 38, lid 6, van richtlijn 83/349/EEG (3);

in de weg aan een nationale regeling die bij overschrijding van de wettelijke termijn van negen maand voor de opstelling en openbaarmaking van de jaarrekening bij de voor het handelsregister bevoegde rechterlijke instantie,

zonder mogelijkheid om vooraf een standpunt in te nemen over het bestaan van de plicht tot openbaarmaking en over eventuele redenen voor verhindering, in het bijzonder zonder voorafgaand onderzoek of deze jaarrekening niet al aan de voor het handelsregister bevoegde rechterlijke instantie van de hoofdvestiging werd overgelegd; en

zonder voorafgaande individuele aanmaning aan de vennootschap of aan de vertegenwoordigingsbevoegde organen om aan de openbaarmakingsplicht te voldoen;

vereist dat de voor het handelsregister bevoegde rechterlijke instantie onmiddellijk een geldboete van minstens 700 EUR oplegt aan de vennootschap en aan elk van de vertegenwoordigingsbevoegde organen op basis van de fictie — voor zover niet het tegendeel is bewezen — dat de vennootschap en haar organen door eigen schuld de openbaarmaking achterwege hebben gelaten; en dat bij verder verzuim telkens om de twee maand nog een geldboete van minstens 700 EUR wordt opgelegd aan de vennootschap en aan elk van de vertegenwoordigingsbevoegde organen op basis van de fictie — ook hier voor zover niet het tegendeel is bewezen — dat de vennootschap en haar organen door eigen schuld de openbaarmaking achterwege hebben gelaten?


(1)  Eerste richtlijn (68/151/EEG) van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB L 65, blz. 8).

(2)  Vierde richtlijn (78/660/EEG) van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g, van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PB L 222, blz. 11; zoals gewijzigd PB 2006, L 224, blz. 1).

(3)  Zevende richtlijn (83/349/EEG) van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g, van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PB L 193, blz. 1).