|
12.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 331/6 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Fővárosi Bíróság (Hongarije) op 27 juli 2011 — Jőrös Erika/Aegon Magyarország Hitel Zrt.
(Zaak C-397/11)
2011/C 331/09
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Fővárosi Bíróság
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Jőrös Erika
Verwerende partij: Aegon Magyarország Hitel Zrt.
Prejudiciële vragen
|
1) |
Is de handelwijze van een nationale rechter in overeenstemming met artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1) indien hij, na te hebben vastgesteld dat een van de algemene contractvoorwaarden waarop het verzoek betrekking heeft oneerlijk is, de nietigheid van deze overeenkomst op die grond onderzoekt, ook al hebben partijen deze niet specifiek opgeworpen? |
|
2) |
Wanneer de gelaedeerde zijn vordering op het oneerlijke karakter van het beding baseert, moet de nationale rechter dan de door de consument ingeleide procedure ook afdoen in de omstandigheden bedoeld in de eerste vraag, hoewel de nietigverklaring ten gevolge van het oneerlijke karakter van een van de algemene voorwaarden van de consumentenovereenkomst normaliter niet onder de bevoegdheid van een arrondissementsrechtbank valt, maar onder die van een hogere rechtbank? |
|
3) |
Kan de nationale rechter, bij een bevestigend antwoord op de tweede vraag, de vastgestelde nietigheid van de algemene contractvoorwaarde ook in een procedure in hogere aanleg onderzoeken, indien deze in de procedure in eerste aanleg niet is onderzocht, en het krachtens de nationale regeling van het allergrootste belang is dat in de beroepsprocedure geen nieuwe feiten meer in aanmerking kunnen worden genomen noch nieuwe bewijsmaatregelen kunnen worden gelast? |
(1) PB L 95, blz. 29.